Aardappelziekte in de 19de eeuw deel 2.
Eind september 1845 gaan onbevoegden de aardappels eerder rooien dan dat het de bedoeling van de rechtmatige eigenaar is. De gemeenteraad overweegt eerst om gebruik te maken van een verordening uit 1831 om personen aan te wijzen die als nachtwaker moesten gaan optreden. Dat besluit wordt toch niet genomen omdat als de gegoeden hun bezit wilden beschermen, ze dat maar uit eigen beurs moesten betalen.
In november 1845 werd de situatie nijpend, het Armbestuur kon de aanvragen voor hulp niet meer aan. Uit onderzoek bleek, dat ongeveer !/3 deel van de huishoudens onvoldoende inkomsten had om het nodige voedsel te kunnen kopen. De gemeenteraad besloot om voor die gezinnen per week het navolgende te verstrekken: 2 kop blauwe erwten (32 cent), 2 kop paardenbonen, (14 cent), 2 kop gepelde gerst (30 cent). Totaal dus 76 cent en de gezinnen konden dat dan kopen voor 38 cent.
Het plan kon niet uitgevoerd worden, want al in december bleek, dat de meeste behoeftigen de 38 cent niet konden betalen. Nu werd besloten, dat de gemeenteraadsleden ieder een mud paardebonen kregen om dat te verdelen onder de gezinnen die het naar hun oordeel nodig hadden en verder kwam de zorg terecht bij het Armbestuur.
Het Armbestuur gaat steeds meer hulp verstrekken, maar de bodem van de kas komt in zicht. Het gemeentebestuur adviseert het Armbestuur om eerst maar eens een vrijwillige inschrijving onder de kerkelijke ingezetenen te beproeven. Dat levert te weinig op omdat het grootste deel van de personen die zouden kunnen helpen dit weigerde en de rest er moe van wordt om steeds maar weer “datgene te dragen wat tot het algemene behoort”. Tenslotte besluit de gemeenteraad om het benodigde geld via een hoofdelijke omslag over de kerkelijke ingezetenen van Ridderkerk te innen. Dat was dus een verplichte bijdrage. In de volgende jaren komt het te kort aan de nodige gelden steeds weer aan de orde.
Verzoeken aan de provincie om een subsidie hebben geen resultaat. Om de hoofdelijke omslag steeds maar te verhogen leverde het gevaar op, dat de weinige welgestelden deze gemeente zouden verlaten en dat was helemaal desastreus, zo overwoog de gemeenteraad. Een mogelijkheid was om een rentelening uit te schrijven, waar ook niet ingezetenen op konden inschrijven.
Ook dat werd niet uitgevoerd omdat men dan in handen zou vallen van kapitalisten.
En dan lees je weer, dat de gemeenteraad met genoegen heeft kennis genomen van het feit, dat Mr. Otto Paulus Baron Groeninx van Zoelen van Ridderkerk de gemeente een geldlening heeft verstrekt van fl. 7000,-
Het duurde tot 1850 voor er weer een situatie ontstond die niet meer tot een uitzonderlijke armoede leidde.
Bijna 40 jaar later wordt er door het Rijk in Ridderkerk een onderzoek gedaan naar de omstandigheden waaronder de mensen in de vlasserij moeten werken.
Dan blijkt, dat er in al die jaren vrijwel niets is veranderd, zelfs de lonen zijn vrijwel niet naar boven gegaan. “Er zijn wel machinale vlasserijen, maar de laatste tijd komen er niet meer bij want de zaken gaan niet zo best en de tijden zijn ongunstig“. “Kooplieden maken geen onderscheid in de prijs of het vlas komt uit hoge, luchtige, frisse gebouwen met stofzuigers of lage gebouwen met zolders erboven, waardoor veel stof blijft hangen” Zo lees je dat dan in de
verhoren.
In die tijd kwam er steeds meer industrie in deze omgeving. Men kon al gauw f. 6,50 in de week verdienen en dat voor minder uren werken. Er moest dan wel over grote afstanden gelopen worden om bij het werk te komen. Helaas, voor veel gezinnen bracht dat toch geen uitkomst. Drankmisbruik was schering en inslag met alle gevolgen van dien.
Ontleend aan het archief van J. van der Es, door T.P. Verhoeff.