In de gemeente Ridderkerk hebben altijd Joden gewoond, zij het gering in aantal. In de jaren 1826/1836 waren er niet meer dan twaalf, later ongeveer vijf en twintig. Met de Joden uit de omliggende gemeenten behoorden zij tot de Synagoge te Dordrecht.
Dat duurde tot 1862 en toen wendden zij zich in een adres tot Zijn Majesteit de Koning. Daarin vermeldden zij, dat zij, als leden van de kerkgang te Ridderkerk, woonachtig waren te Barendrecht, Heerjansdam, Hendrik Ido Ambacht, Ridderkerk en IJsselmonde.
Voor het uitoefenen van hun godsdienstige en kerkelijke plichten waren zij verenigd in een kerkgang te Ridderkerk. Verschillende omstandigheden, zowel van huishoudelijke aard als tot hun betrekking tot de Israëlitische Gemeente te Dordrecht, maakten het noodzakelijk aan die kerkgang een meer vast karakter en een beter afgebakende positie te geven. Dat kon alleen geschieden door een verheffing tot de rand vaneen kerkelijke gemeente, zoals in Leerdam en Vianen.
Genoeg middelen.
De kerkgang bezat genoeg middelen om "zich te beheeren" en in de nodige uitgaven te voorzien. Ze waren bereid zich aan de algemene verordeningen, die voor het Israëlitische Kerkgenootschap in Nederland waren opgesteld, te onderwerpen, en verzochten om de erkenning van de Israëlitische kerkgang te Ridderkerk als een Israëlitische gemeente in de rang van Bijkerk, "op den voet als Uwe Majesteit zal noodig oordeelen".
De Hoofdcommissie tot de zaken der Israëlieten te 's Gravenhage richtte, onder bijvoeging van het adres aan Zijne Majesteit de Koning, een schrijven aan de burgemeester om inlichtingen. Konden de adressanten gerekend worden in staat te zijn alles te kunnen doen wat voor een gemeente vereist werd? Bezaten zij de middelen om de kosten daarvan en van het voortdurend onderhoud bijeen te brengen?
Erkenning.
Leverden zij een genoegzame waarborg op, dat zij "eene rustige en regelmatige" gemeente zouden uitmaken? De burgemeester antwoordde aan de Hoofdcommissie, dat de Israëlieten al jaren gewoon waren in een daartoe bestemd lokaal hun godsdienstoefeningen te houden. De kosten daarvan hadden zij steeds kunnen bestrijden. Blijkens een overgelegde staat van inkomsten en uitgaven bestond er voor de toekomst voldoende waarborg, dat zij een rustige en regelmatige gemeente zouden uitmaken.
Het kwam hem voor, dat een meerdere zelfstandigheid beoogd werd. De Hoofdcommissie deelde op 9 april 1863 aan de burgemeester mede, dat de Israëlitische gemeente te Ridderkerk, bestaande uit Israëlieten te Barendrecht, Heerjansdam, Hendrik Ido Ambacht, Ridderkerk en IJsselmonde, erkend werd als een Bijkerk onder de ring van Dordrecht Synagogaal Ressort van Rotterdam.
Daarbij werd bepaald, dat de Bijkerk onderworpen zou zijn aan alle wettelijke verordeningen, die voor het Israëlitisch Kerkgenootschap in Nederland waren vastgesteld.
Bovenstaand varhaal uit het archief van de Stichting Oud Ridderkerk werd in 1981 geschreven door J.W.A. van der Blom.