Molen de Kersenboom.
Deze stond, voordat hij verplaatst werd naar de overkant van De Waal, aan de Waaldijk (Oudendijk). In 1956 kon men daar de wieken van de molen voor het laatst zien rondgaan. Daarna werd het stil rond de Molen. Ik heb mooie jeugdherinneringen uit de jaren vijftig aan deze molen. Als je naar school ging en langs de draaiende molen liep, maakte het geluid van de wieken veel indruk op je. Hij stond immers vlak langs de weg en je hoorde ze dan ook echt suizen als ze voorbij kwamen.
Op zaterdagmiddag zaten er regelmatig mensen buiten op de meelzakken naast de ingang van de molen. Zij haalden er o.a. hun kippenvoer en meel voor de varkens op. Daar hadden zij zo hun wekelijkse praatjes. De molenaar, Job de Kool, legde de zeilen nog wel eens zeilen te drogen leggen, die lagen dan over de doorn (heg). Als wij dan naar school gingen sprongen we na een aanloop in de zeilen en dat veerde dan weer terug. Je moest wel goed opletten, want als de Molenaar dat zag kwam hij met gebalde vuisten de molen uit en moest je maken dat je wegkwam.
Naar de kapper.
Op woensdagmiddag was je vrij van school en gingen we meestal voetballen. Maar op gezette tijden moest je ook van je moeder naar de kapper. De kapper waar wij naar toe gingen was Hannes van ’t Hof aan de Mauritsweg in “Volksbelang”. Deze kapper was goedkoop, daarom was het er op woensdagmiddag dikwijls erg druk. Je liep aan de zijkant van het gebouw over een grindpad naar achter en bij de ingang waren drie traptreden naar de “kapsalon”. Wij zaten daar dan met een groep jongens te wachten op je knipbeurt. Soms hoorde je dan het grind kraken omdat er iemand met klompen in aantocht was. En jawel hoor, wat je al verwachte gebeurde, daar kwam molenaar Job de Kool. Die kwam de trap op, zei verder niks en ging zitten. Wij als jongens wisten op dat moment al dat voetballen op deze woensdagmiddag even uitgesteld moest worden. Want wanneer de kapper klaar was met zijn klant en afgerekend had, keerde hij weer terug naar de kappersstoel en daar zat dan inmiddels de molenaar. Niemand durfde te zeggen dat hij nog lang niet aan de beurt was, ook de kapper niet. Dikwijls was het dan niet alleen knippen, maar ook scheren. Dus nog langer wachten en niet voetballen. Als de kapper bij het scheren van de molenaar meer raakte dan de bedoeling was, riep de molenaar een paar keer heel hard Au-Au en riep ook nog dat de kapper een..... was. Wij als wachtende jongens konden ons lachen dan nauwelijks inhouden. Dus toch een beetje leedvermaak.
De ijsbaan.
De schuur bij de molen diende in de winter als er ijs in De Waal lag en er een baan was uitgezet, als tijdelijk onderkomen voor het bestuur van de ijsclub. Ook werd er de muziek voor op de ijsbaan verzorgd. De schuur was in de winter best koud. De oplossing was dan om het lichaam van binnenuit te verwarmen en daar maakte men in Schiedam wat voor. Dat werkte blijkbaar heel goed. Zo gebeurde het dat ’s avonds als de muziek de hele avond over de ijsbaan had geklonken, en de laatste schaatser al lang was vertrokken, men tot in de kleine uurtjes kon horen “daar bij die molen, die mooie molen”.
Dit verhaal werd aangeboden door Gert van ’t Zelfde (www.rijsoord.nl) en in 2010 geschreven door Sjaak de Jong.