Een in Rijsoord gemaakte bezettingsfoto die over de hele wereld ging.
In die tijd kwamen veel geallieerde vliegtuigen over op weg naar Duitsland om daar te bombarderen. Het was voor ons kinderen spannend om te zien hoe Duitse jagers probeerden ze uit de lucht te schieten. Op een keer was er midden in de nacht weer luchtalarm. Wij zagen vanaf H.I.Ambacht een brandende bommenwerper laag op ons afkomen. Hij viel tegen de grond op een stuk land tegen Rijksweg 15, terwijl een motor tegen de Pruimendijk lag op zijn we bij het vliegtuigwrak geweest. We zagen de verbrande lijken van de bemanning nog liggen. Al snel werden we door de Wehrmacht weggestuurd. Er mocht niemand meer bij. Later werden de bemanningsleden in lijkkisten afgevoerd en, naar ik meen, in Rotterdam begraven.
Menig keer gingen wij jongens de polder in. Als er dan vliegtuigen kwamen om de kazematten rondom Rijksweg 15 en 16 te bestoken, doken wij de slootkant in. De lege hulzen werden als souvenir mee naar huisgenomen, evenals de uitgestrooide krantjes van De Vliegende Hollander die werden dan onder onze trui stopten.Van je vader kreeg je dan op je broek want het waslevensgevaarlijk om die te lezen.
Honger.
In liet laatst van de oorlog was overal honger. Nog zie ik de rijen uitgemergelde mensen met kinderwagens en alles wat rijden kon voorbij gaan om naar voedsel te vragen. Wij hadden geen honger omdat mijn vader een tuin achter het huis had waar hij van alles op teelde wat eetbaar was. Ook had hij kippen, konijnen en geiten en zelfs slachtte hij clandestien een varken. Ooit kwam een oom van me uit Rotterdam gelopen. Onderweg hingen uien te drogen. Hij pakte een uien at die al lopende rauw op. Bij mijn moeder aangekomen vroeg hij om een boterham die hij natuurlijk kreeg. Alles wat mijn moeder in huis had gaf ze aan hem mee. Die avond was er geen brood voor ons. Moeder bakte die keer pannenkoe¬ken van suikerbieten. Lekkerder pannenkoeken heb ik in mijn verbeelding daarna nooit meer gegeten. Brandstof was er ook niet maar daar vond mijn vader wel wat op. Samen met mijn oudste broer ging hij midden in de nacht met een bootje de Waal over om op het land van de Neshoeve houten palen te roven. Fijn gemaakt in een noodkacheltje was je dan weer een tijdje gered.
Angst.
Ook had mijn vader een schuilkelder gemaakt in de schuur. Daar waar de geiten stonden was een gat gegraven waar drie personen, mijn vader, mijn broer en een buurman snel in tijd van nood in konden verdwijnen. Eenmaal hebben ze geoefend en toen ze er uit kwamen stonken ze een uur in de wind naar de geitendrek. Gelukkig is het nooit nodig geweest om te vluchten voor een razzia. Eens was ik ontzettend bang toen Duitse soldaten bij ons binnenkwamen om te zoeken naar onderduikers of inkwartiering.
Natuurlijk kon mijn moeder hen niet verstaan. Dus haalde ze haar schouders op waarna een soldaat zijn revolver op haar borst zette. Het is gelukkig goed afgelopen. Vergeten doe ik het nooit. Op school kregen we erwtensoep. Die werd voor ; de ene school gekookt door . slager de Ruiter en voor de . andere door slager de Koning. Vaak was er ook geen school omdat het gebouw gevorderd was voor inkwartiering of omdat er niet gestookt kon worden.
De capitulatie was een groot feest. Weg met alle beperkingen! Je kon met de Nederlandse vlag op straat lopen en het Wilhelmus zingen. Leve de vrijheid!
Herman van Hal.