Na de stormvloed van 13/14 januari 1916 achtte het bestuur van de polder Oud- en Nieuw-Reijerwaard het nodig, dat de bomen, geplaatst op of langs de Reijerwaardse Zeedijk nabij het Huys ten Donck, gekapt zouden worden. Zo werden in de maand april van het jaar 1916 honderd en veertig iepebomen, waarvan de ouderdom ongeveer honderd en zes jaar bedroeg, en vier en zestig iepebomen; die in eigendom van de familie Groeninx van Zoelen toebehoorden, geveld. Dit in het kader van de komende dijkverhoging. Het college van gedeputeerde staten had aan het polderbestuur last gegeven de gehele Zeedijk vanaf Oostendam tot de grens met IJsselmonde met een halve meter te verhogen.
In het begin van het jaar 1917 werd door het polderbestuur met het gemeentebestuur overleg gepleegd omtrent de door de polder uit te voeren verhoging van de Molendijk vanaf Oostendam tot het begin van de Dorpsstraat. Op dringend verzoek was toegestaan dat in dat jaar alleen dit gedeelte verhoogd zou worden. De verhoging van het overige gedeelte zou het volgend jaar plaats vinden.
De polder had alleen met de dijk als zeewering te maken. Overeenkomstig het contract van 26 maart 1861 was de gemeente met het onderhoud en het in goed bruikbare toestand houden van de grindweg over die dijk belast. Na afloop van de verhoging was het polderbestuur alleen verplicht de weg aan de gemeente weer in bruikbare toestand op te leveren. Verwacht mocht worden dat de toestand van die weg na de verhoging en zeer zeker in het najaar en de wintertijd, onbruikbaar zou blijken te zijn, indien daartegen geen maatregelen door meer verharding met grind en puin genomen werden.
Het was noodzakelijk en gewenst, dat die reeds tijdens de uitvoering van het werk der verhoging genomen werden, aangezien dat dan het voordeligst kon geschieden. Het polderbestuur werd bereid gevonden daartoe mede te werken mits de gemeente de meerdere kosten, die aan de uitvoering verbonden waren, op zich nam. De gemeenteraad ging hiermede akkoord en zo werd voor het herstel van het wegdek van de Molendijk na de dijkverhoging aan de polder Oud- en Nieuw Reijerwaard f 8350, - betaald.
De verhoging van de dijk te Bolnes en Slikkerveer werd in de raadsvergadering van 15 mei 1918 aan de orde gesteld. De financiƫle gevolgen voor de gemeente bestonden daarin, dat ze belast was met het bestraten van die weg. Daardoor was ze verplicht die op te breken en opnieuw te bestraten. Met het oog op de hoge steenprijs zou dit aanmerkelijke kosten met zich medebrengen. Het meest raadzame zou zijn dit in combinatie met het werk van de polder te doen. Met het polderbestuur zou getracht worden tot overeenstemming te komen om de kosten van de dijkverhoging en de bestrating gezamenlijk te dragen n.l. elk voor de helft.
Daar het polderbestuur genegen was om het gehele werk (dijk- en straatwerk) voor gezamenlijke rekening uit te voeren besloot de gemeenteraad in zijn vergadering van 26 juni 1918 hierop in te gaan. De helft van de aannemingssom bedroeg f 64.000,-. Het voorstel om in samenwerking met de polder de Nieuw-Reijerwaardsedijk van Slikkerveer tot op het Dorp te verzwaren en op te hogen alsmede het maken van straatwerken werd in de raadsvergadering van 26 februari 1919 behandeld. Na uitvoerige gedachten wisseling werd hiertoe besloten. En zo had de dijkverhoging de volgende bedragen gevergd:
In het jaar 1917 f 8.350,00
In het jaar 1918 f 34.986,50
In het jaar 1919 f 29.982,16
Totaal f 73.318,66
Dit artikel werd eerder door de Stichting Oud Ridderkerk geplaatst in De Combinatie van 18 oktober 1984.