Als je van 1933 bent, moet je diep graven, om je te herinneren, wat er gebeurde, vér voor de watersnood en zelfs vóór 10 Mei 1940. Wat zich opdringt van vóór de lagereschooltijd is het samen thuis zijn met mijn moeder. We woonden aan de buitenzijde van de Ringdijk in Slikkerveer, op de grens van Ridderkerk, boven aan de trap keek ik tegen de achterzijde van de timmerfabriek “De Kievit.”
Het gaat dus over het tweede huis waar ik woonde. Aan de Ringdijk. Ik was toen vier jaar en het kan niet anders, daar mocht veel binnenshuis. Ik zie nog de mooie, wel enigszins uitgesleten, bruine drempel van de keuken naar de kamer voor me. Mijn vader, als kruidenier bij Huig de Zeeuw, bracht de boodschappen vanuit de winkel met koloniale waren op de hoek van de Molensteeg tegenover Bulsing, mee naar huis in een houten rozijnenkistje. Het fijnste speelgoed dat een jongen zich voor kan stellen, want als ik een kistje gesloopt had kwamen er glimmende draadnagels uit, en die mocht ik dan van mijn moeder met mijn eigen hamertje in de drempel slaan.Die drempel gekoppeld aan de warme aanwezigheid van mijn moeder is het enige wat ik mij van binnenshuis herinner.
Maar buiten het huis, … daar gebeurden de dingen. Daar mochten we met een kwastje waar de vier pits gasstel mee gebronsd was, de zijkant van het kippenhok beschilderen met eigengemaakte verf van water met fijn gewreven zachte rode baksteen, geweldig! Met uitzicht op het goudgele korenveld met lichtrode klaprozen achter de sloot met de wiebelplank waar je niet over mocht. Hier werd het pootje van onze sierduif gespalk (mijn vader had EHBO) en ook Ali mijn zus en ik waren proefkonijn. Als z.g.n. drenkeling, werd dan aan onze tong getrokken. Je moest er iets voor over hebben!
Buiten werden de bunzings (totaal 5, ik ruik ze nog) door opa Marius de Winter gevangen voordat ze alle kippen opaten. Daar werd hoog op de dijk de dronken olieman door twee agenten van de weg verwijderd, een voorval dat een geweldige uitwerking op me had, dronken mensen op straat (in die tijd niet ongewoon) daar werd ik na die tijd nog diverse keren onpasselijk van.
Boven op de dijk mocht je beslist niet komen, veel te gevaarlijk! Hoeveel keer per dag het potbusje naar het Lekveer van IJs Verveer, of van de RAGOM naar Rotterdam langs kwam met 60 km/uur? Misschien wel 5x per dag, en ander verkeer was er nauwelijks. Bushalten waren er in die tijd nog niet, je stak gewoon je hand op. Ik herinner me ook de trapcarrier van de olieboer, een enkel paard en wagen en groepen werkmensen, lopend naar hun werk bij “Electro” en “De Groot en van Vliet”. Sommigen helemaal vanuit Rijsoord..
Beneden aan de dijk, in het gras, speelden we. Marietje Put, mijn buurmeisje en ik aan de ene kant van het hek, zeven kinderen aan de andere zijde, met mijn autopet ertussenin, en wij maar trekken… Ik vroeg een keer aan Arie Wols wie er gewonnen had, maar ook hij wist het niet meer. Beneden aan de dijk gooide ik met stenen, op alles wat bewoog, in het bijzonder op de kat van mevr. Scheurwater, die dan ook met de mattenklopper achter de heg lag te wachten om toe te slaan. Het was een fijne tijd daar aan de Ringdijk, en toen ik met mijn vijfde jaar naar de Dr. Abraham Kuyperschool ging (kleuterschool was er toen niet), gingen we weer terug verhuizen, en kon mijn moeder, van uit het slaapkamerraam in de Klaas Katerstraat waar ik geboren ben, bij ons zo in de klas kijken, lekker veilig toch.
Marius van Veen.