Links een foto van Klaas den Ouden in uniform omstreeks 1900, rechts van latere datum.
In de Oudheidkamer van de Stichting Oud Ridderkerk hangt het geschilderde portret van Klaas den Ouden (1858-1940), die een bekende veldwachter was in Ridderkerk. Hij is afgebeeld in een keurig uniform en straalt gezag uit. In die tijd waren er 6 veldwachters in Ridderkerk.
Echter, in het begin van de 19de Eeuw was er in Ridderkerk maar één veldwachter en die had geen uniform, was slechts “bewapend” met een sabel en een stok en zijn loon was uiterst karig. De eisen die aan een veldwachter werden gesteld waren ook niet hoog. Hij moest tenminste 25 jaar zijn en behoorlijk kunnen lezen en schrijven.
De naam “veldwachter” was nog maar net ingeburgerd. Voordien werden deze functionarissen “schoutsdienaren” of “rakkers” genoemd.
Vele taken.
De taak van de veldwachter lag vooral in het er op toezien, dat plaatselijke verordeningen (keuren) werden nageleefd. Naast het trachten te voorkomen dat er ”dieverijen en stroperijen” zouden plaatsvinden, moest hij er ook op toezien dat men zich hield aan voorschriften om brand te voorkomen. Niemand mocht bijvoorbeeld met een tabakspijp in de mond, handen of anderszins, hetzij brandende of niet, zich bevinden in de nabijheid van plaatsen waar vlas, hooi, stro of andere brandbare stoffen waren opgeslagen of werden behandeld. In de meeste gevallen was het slechts toegestaan om met een pijp in de mond buiten te zijn, mits er een deksel op zat.
Bakkers moesten altijd bij hun ovens een ton met water bij de hand hebben. Niemand mocht vuur in potten of testen buiten de huizen hebben en geen vuur in de huizen behalve ter plaatse van schoorstenen. Hij controleerde of iedereen de voorgeschreven brandemmers, ladders enz. in goede staat had om direct bij brand te kunnen worden gebruikt.
Iedereen was verplicht om de voorliggende straat 1 keer per week schoon te vegen en in de zomer, bij droogte, met water te begieten. Bij sneeuw was men verplicht om dat van de weg te verwijderen en als de weg door vorst glad was moest men de weg ter breedte van een el bestrooien met zand of turfmolm. Er mocht niet op de muren geklad worden en dieren mochten niet onnodig worden mishandeld of onnodig gekweld. Je mocht met paarden niet onnodig hard door de kom van de gemeente rijden en de veldwachter moest er ook nog op toezien, dat herbergen en tapperijen op tijd gesloten werden. Het bovenstaande is maar een kleine greep uit de zaken waarop hij moest letten.
200 gulden per jaar.
In 1845 was zijn traktement nog maar fl. 200,- per jaar. Van dat bedrag kon hij kennelijk niet leven en zijn taak was ook te uitgebreid. Het moet voor hem ondoenlijk zijn geweest om de gehele gemeente, ook al behoorde Rijsoord er toen nog niet bij, te controleren. Hij besteedde daarom meer tijd aan andere werkzaamheden, zoals zijn moestuin, dan dat hij als veldwachter op pad was.
De gemeenteraad besloot om voor fl. 75,- dienstkleding met onderscheidingstekenen voor hem te kopen. Hij werd verplicht om dagelijks dat uniform te dragen, zodat het voor hem bijna onmogelijk zou worden om andere werkzaamheden te verrichten.
Het traktement werd niet verhoogd. Gratis kleding was genoeg!
Aan het eind van 1845 kwam de Gouverneur (Commissaris des Konings) op inspectiereis naar Ridderkerk. Hij vond het traktement toch wel erg laag. De gemeenteraad meende dat een kledingtoelage van f 50,- per jaar aan die opmerking voldoende tegemoet kwam. De huidige veldwachter bleef echter maar tuinieren en als hij door de gemeente liep, kletste hij alleen maar en vond hij nooit iets wat verkeerd was. Er werd totaal geen toezicht gehouden op de verordening, dat herbergen, tapperijen enz. om 10 uur gesloten moesten zijn. De veldwachter lag dan al lang in de bedstee! Begin 1846 was de maat kennelijk vol. Hem werd ontslag aangezegd. Een nieuwe veldwachter werd benoemd, maar nog steeds op een traktement van f. 200,-. Als hij zou voldoen, werd het traktement in 1847 verhoogd.
Klapwaker.
Nu was het ook niet zo, dat in die tijd van een veldwachter werd verlangd, dat hij ook ‘s nachts dienst moest doen. In de nacht liepen er in de verschillende wijken zogenaamde klapwakers. Die hadden tot taak om dieven op afstand te houden, brand te ontdekken, alarm te slaan, enz. Deze lieden werden rechtstreeks betaald door de bewoners van de wijk. Uiteraard betaalden de beter gesitueerden het meest, maar sommige arbeiders betaalden ook. De klapwaker zorgde er dan voor dat ze op tijd gewekt werden.
T.P. Verhoeff.
Bron: Het archief van de amateur-historicus J. van der Es.Dit artikel verscheen eerder in de Combinatie van 30 maart 2006.