Onderstaand wat oude woorden en uitdrukkingen, sommige typisch voor het boerenbedrijf, die ik kreeg van de heer Arie Kleinjan, die jaren 'geboerd' heeft op de hoeve Bouwlust aan de Voorweg in Rijsoord. Daarbij waren ook woorden die ik nog ken uit mijn eigen jeugd. Ik heb geprobeerd er een verhaaltje van te maken.
We wouwe met de brik naar m'n neef Klaas gaan die op een stee in 't Ambacht weunt. Hij hiet dan ook Steehouwer. Wij weunen zelf op Rezoord. Ze noeme ons kraaie (bijnaam Rijsoordenaars). Ik spande de hit in en de vrouw nam een ben mee met oomskinderen, waarvan er al een paar wurmstekelig waren en een pannechie biest. Ook dee ze er nog een pint poeier bij. De vrouw wou ook nog in een tips met wat spek met pere meeneme en ik wilde niet slij zijn dus deeë we dat. Het had nog niet gesneeuwd dus hoefde ik de hit niet op scherp te zetten. Als het wel erg glad geweest was hadde we de tikker genomen maar zo erg was het niet. Net toen we de wurf afreeë kwam de buurman voorbij met een voer hooi. Hij zat met zijn voet op de dissel. Hij had nog oppers op zijn land (hooihopen op een stellage van staken om het te laten drogen). Zit je polderboom goed vast?, riep ik maar hij was al voorbij zoals het water voorbij Dordt. Een endjie verderop kwamme we de overbuurman tege die met z'n smakzais ging sloote en ook met z'n koolhouw an het werk ging. En voor de zekerheid had'ie ook nog maar een rijf meegenome. Hij zai dat'ie ook nog mos wije en zuidissels uit de grip mos hale met een stekeltrekker maar hij was z'n haartuig vergete. Hij mos ok nog met de kuileslee (soort grote slee om zware dingen te vervoeren als wagens op wielen er vanwege de modder niet door konden) naar het zeshonqjie. Voor de zekerheid had'ie ook nog een burrie meegenome. Hij mos ok nog mist rije en de krote schrepele en het veurod mos'tie ok nog ploege. Ik keek hem na en zag de krat (fraai geschilderde achterkant) op zijn wagen voorbaigaan. Een endjie gunnop kwamme we mijn zwager Jan tege. Hij voelde z'n eige lammenadig want hij had het in z'n lende gekrege toe hij een tas hooi op de voer gestoke had. Het deed vreed zeer, zei hij en hij ging het liefste in de zurg zitte maar dat kon niet want hij mos demee van zijn vrommes de blaik (bleek, grasveld voor het bleken van de witte was) nog maaie en dat kon die maar beter doen want ze kon een kwaaie arepel zijn. Hij vertelde me dat hij ok nog de koeien mos verbriggen (ze van het ene land naar het andere brengen). En ok mos'tie de tarro, die al een poosje in hokken op het land gestaan had, nog mennen (op de wagen steken). En om te voorkomme dat de schove eraf vielen had'ie voor en achter op de wage een gek, (een opstaand hek) gezet .'Kom op Jan', zei de vrouw tegen me, 'we motte vurt, demee is ’t donker’. 'Hort sik', zei ik en ik dacht: 'aigenlek mos ik ok nog wat op de stee doen maar main een biet. Ik doe het demeeverdan wel. Laat die andere boere maar dorse.'
Verhaal uit het boek Jeugdkiekjes van Teun Rijsdijk.