Teun Rijsdijk, staand links in eerste grijs, met een aantal waarnemers in opleiding voor 'een stuk' op het terrein van de Chassé kazerne in Breda.
Men zegt wel eens dat je pas een echte vent bent als je in militaire dienst geweest bent. Ik denk niet dat het alleen daar vanaf hangt maar ik ben in ieder geval wel soldaat geweest.
De middag voordat ik opgeroepen werd in april 1961 (voor de kenners; ik was van 61-2) kwam onze predikant Ds Mooy van de Gereformeerde kerk gedag zeggen waarbij hij me ook nog waarschuwde voor 'de vreemde vrouw aan de poort'. De andere dag ging ik met de trein en de bus naar de Seeligkazerne in Breda maar tot mijn teleurstelling stond er niemand aan de poort. Waaruit blijkt dat je ook niet altijd alles moet geloven wat een dominee zegt.
Toen ik zei dat ik uit Ridderkerk kwam, keek de soldaat bij wie ik me moest melden mij aan en zei; 'Ridderkerk, een gevaarlijke plaats.' In die tijd hadden we een pyromaan in Ridderkerk die nogal wat branden veroorzaakte.
Wij moesten langs de foerier en ontdekten dat er in militaire dienst eigenlijk maar twee maten zijn; te klein en te groot. Ook kregen we ons uitgaanstenue uitgereikt wat eerste grijs genoemd werd maar toch echt groen was. Vandaar de titel. De stroozakken waar we op moesten slapen waren zo volgestopt dat ik me de eerste nacht constant heb liggen vasthouden anders rolde ik er vanaf. Er heerste toen ook nog een strenge discipline; toen ik op een keer met mijn handen in mijn zakken liep moest ik voor straf met een bezem de appèlplaats aanvegen die toch wel het formaat van een klein voetbalveld had.
Ook kregen we veel films te zien; ik herinner me 'De ondergang van de B-compagnie'. Die sneuvelde omdat ze het niet zo nauw met de voorschriften genomen hadden. Een paar hadden b.v. hun schoenen niet regelmatig gepoetst en toen het spannend werd gingen de schoenen kapot en konden
ze niet vechten. Anderen hadden liever gevulde koeken gegeten i.p.v. het voedzame(?) leger eten en waren te dik geworden om goed te kunnen vechten.
Aan het begin van elke film kwam de mededeling op het scherm dat over de inhoud van de film alleen met Nederlandse militairen gesproken mocht worden. Ook als we een film kregen over hoe je je tanden moest poetsen. Daar win je kennelijk een oorlog mee. Ik dacht toen al dat ik waarschijnlijk banger zou zijn voor een Rus met een stinkende adem dan een met een frisse.
Inschieten
Als je dienstverhalen hoort gaat het bijna altijd over de leuke dingen. De keren dat je balend in je zelf gegraven schuttersputje in de stromende regen staat te wachten op een denkbeeldige vijand vergeet je liever. Ik ging naar de kaderschool en werd als wachtmeester waarnemer bij de artillerie. Aan het begin van onze opleiding vertelde een instructeur ons dat in de afgelopen oorlog (1940-1945) een waarnemer gemiddeld twee minuten te leven had omdat als je hem uitschakelt, de artillerie niet kan schieten. Het ging zo; de waarnemer zat in de voorste linie, in mijn geval vaak in een stinkende Centurion tank of vanwege de soms te vroeg exploderende granaten in een bunker, en zag een doelwit dat uitgeschakeld moest worden. Hij gaf per radio de coördinaten door en vroeg vuur. Twee kanonnen schoten elk een granaat af, het zgn. 'inschieten', zonder dat ze zagen waar ze neerkwamen, het zgn. 'krombaanvuur'. De waarnemer keek door zijn kijker waar ze neerkwamen en zei over de radio b.v.; 'Ga links 200, vooruit 300 (meter). Als ze dat deden en de twee granaten kwamen na een paar keer schieten uiteindelijk op het doel, zei hij; 'uitwerkingsvuur' waarna de hele batterij, 6 stukken, een granaat afvuurde. Als het doel uitgeschakeld was gaf hij dat door en ging blijmoedig verder. Je kon b.v. ook fosforgranaten aanvragen om iets in brand te schieten. Of lichtgranaten om het doel te verlichten als het donker werd. Die kwamen aan zijden parachutes naar beneden. Als de oefening afgelopen was gingen wij ze zoeken in 'het voorterrein' wat streng verboden was vanwege de 'blindgangers' , de niet ontplofte granaten. Wij kregen ook gevarengeld; vijftien cent per dag. Voor de jongeren onder u; omgerekend zeven eurocent.
Ik kan u verzekeren dat ik in die tijd de belastingbetaler veel geld gekost heb. Vanuit de Hitlerbunker die nog steeds op de Lüneburgerheide staat omdat de betonnen muren te dik bleken om op te blazen, hebben we eens met een paar waarnemers met fosforgranaten een klein meertje bijna helemaal droog geschoten met 'alle beschikbare artillerie.' Wat voor soort doel we opgegeven hebben weet ik niet meer. Bij de artillerie hebben ze geen kanonnen, die heeft de marine, maar stukken. Bekend is het verhaal van een jongen die een kaart naar zijn ouders stuurt met de tekst; 'lieve vader en moeder, ik lig met mijn stuk in de hei.'
Wachtcommandant
Op de kaderschool werd je behoorlijk afgeknepen en soms uitgescholden. Wij hadden een instructeur die bij het KNIL, het Koninklijk Nederlands Indische Leger, gediend had en. een echte slavendrijver was. Laer, bij de parate troepen in legerplaats 't Harde was de verveling troef. Af en toe een oefening of alarm maar dat was het dan ook wel. Samen met een collega uit Rotterdam ging ik wel eens op maandag terug i.p.v. op zondag wat niemand merkte. Tot die keer toen we terugkwamen en de hele legerplaats op NATO alarm weg was naar Duitsland.
Op een keer was ik wachtcommandant, in de strenge winter van 1963, toen er een helikopter landde met een echte generaal. De wacht moest in het geweer, het was koud en alle soldaten stonden met handschoenen aan. Op één na en dat was helemaal fout. 'Wachtmeester', vroeg de man met de rode band om de pet streng aan mij, 'waarom heeft deze soldaat geen handschoenen aan?' 'Ik denk dat hij geen koude handen heeft', zei ik wat geen goed antwoord was. Ik kreeg nog net geen douw (straf) maar het scheelde niet veel.
Het militaire wereldje heeft ook veel eigen woorden. De meeste durf ik hier niet op te schrijven omdat ik er van uitga dat de Combinatie een net blad is. Een dienstkameraad heeft eens een dienstwoordenboek gemaakt van wel vijftig bladzijden waar heel veel woorden in voorkwamen die je niet aan je kinderen leert. Eind 1962 was ik gelegerd op de Lünenburgerheide waar we oefenden met de cavaleristen, die wij, artilleristen, 'tanktorren' noemden. We zaten vlak bij de Oost-Duitse grens. We sliepen in tentjes en het was zo koud dat we elke morgen een bonk ijs in onze helm moesten ontdooien om ons te kunnen wassen. (Eerst tandenpoetsen en daarna wassen anders sta je je tanden met zeepwater te poetsen wat niet lekker is. Daar ben je al gauw achter) Op een gegeven moment kregen we scherpe munitie uitgereikt maar er werd ons niks verteld. Pas later begrepen wij dat er een gevaarlijke situatie ontstaan was doordat de Russen raketten naar Cuba brachten en het bijna oorlog geweest was. Wij oefenden in Centurion tanks van 42 ton. Ik vond het krengen van dingen; erg nauw en als er een 'blank', een losse flodder, afgeschoten was en het sluitstuk binnen ging open voor de volgende granaat stond de tank vol stinkende rook. Het enige voordeel van zo'n tank was dat je na een eind rijden eieren op de uitlaten kon bakken. Maar dat was ook het enige. 'Rijdende doodskisten' werden ze genoemd want als er iets gebeurde kon je geen kant op.
Wij reden rond in een 'Weap', een ééntonner ook officieel 'Weapon Carrier' genoemd. Je kon als militair in Duitsland sigaretten en drank belastingvrij kopen, een pakje Camel kostte vijfendertig cent en een liter Bokma twee gulden vijftig en we smokkelden die mee naar huis. Maar je moest het wel verstoppen want officieel was het verboden. We haalden b.v. de batterijen uit de radio en deden er sloffen Camel in. Ook heb ik het meegemaakt dat iemand een fles Bokma in een oude sok onder aan de auto bond. Maar de meeste douaniers kenden die trucjes, iets origineels was nauwelijks te bedenken.
In de winter van 1963 trainden wij met een groep schaatsers voor de Elfstedentocht. Er waren twee gravel voetbalvelden onder water gezet voor een ijsbaanaan waarop wij de hele dag rondjes draaiden. Helaas ben ik toen op mijn knie gevallen omdat het gravel door het ijs kwam en dus heb ik de tocht der tochten niet gereden. Met mijn gewonde been languit op een stoel heb ik in de kantine de tocht op de t.v. gevolgd maar niemand van de collega's heeft hem toen uitgereden. De watjes, daar moest je nou een oorlog mee winnen.
Eind februari 1963 zwaaide ik af, ik had mijn plicht vervuld. Later kwam ik er achter dat mijn 23 maanden militaire dienst meetelden voor mijn pensioen zodat ik er dus toch nog wat positiefs aan overgehouden heb.
Teun Rijsdijk, 13-06-2013