De Molendijk op een oude ansichtkaart met de schrijfster van dit artikel als jong meisje.
In het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw had de Stichting Oud Ridderkerk in De Combinatie al een rubriek waarin veel wetenswaardigheden over de geschiedenis van Ridderkerk onder de aandacht van het lezerspubliek werden gebracht. Naast historisch verantwoorde artikelen van de bekende Ridderkerkse historicus Jan van der Es kregen ook andere inwoners de gelegenheid om hun herinneringen uit hun jeugd in deze rubriek te plaatsen. Zo leverde mevrouw T. Brïan van Noordenne in oktober 1984 dit onderstaande aardige verhaal.
Het eerste huis, waar die jongen staat, was de Nationale Bankvereniging en omstreeks 1930 de Rotterdam Bank, wat tenslotte.de Amro-bank is geworden. Het lage huis was de timmerwinkel van Kees Roos. Achter de bomen het huis van Zijthof, dan de stalhouderij en de herberg met de grote zaal en de Rechtkamer van Broere. Ziet U dat uithangbord Sint Joris met de draak, fel geschilderd? Waar zou dat gebleven zijn? Het zou een mooie aan-winst zijn voor de Oudheidkamer. Dan het laatste huis, waar je tegen aankijkt, was de manufacturenwinkel van Marretje Vermeulen en voor het doktershuis staat Hannes Schouten, bij de paardenomnibus, een luxe vervoermiddel voor die tijd. Later kwamen de auto omnibussen. Het was het vervoer van infdie tijd. Een ziekte, zoals longontsteking, was toen heel erg. Dan werd er stro op de dijk gelegd met een laag zand erover om het dreunen van de paardenhoeven tegen te gaan.
Roodvonk.
Ging je naar school dan kreeg je de boodschap van je moeder mee geen drukte te maken bij Jan Salie of wie dan ook, want de crisis was nog niet voorbij. En bij roodvonk (dat had ik in 1920 toen de Kerk afbrandde) kwam veldwachter Kok van de Oostendam een papier op de muur plakken: Besmettelijke ziekten Roodvonk. Na een aantal weken werd dan door Kok het huis ontsmet, alle kieren werden dichtgeplakt en ik meen met lysol alles ontsmet. Dat weet ik niet meer precies.
Wel weet ik dat mijn vriendin Sijgje Valkhof, die ook roodvonk had, het brandende topje van de toren zag vallen. Toen ik voor het eerst weer buiten mocht ging ik natuurlijk eerst naar het Dorp. Wat maakte die afgebrande Kerk een diepe indruk op mij. Ik ben het nooit vergeten.
Ik weet ook nog, dat erge zieken of gewonden (in de Staalgieteij liep wel eens iemand brandwonden op) met een brancard werden vervoerd. Dat was een licht smal wagentje met zeildoek overspannen. Zoiets als nu nog gebruikt wordt maar dan voor vervoer over de weg. Wat is er veel verbeterd, nu zijn die ziekenauto's Super de Luxe, wat een reden tot dankbaarheid is. Maar toen, met alle lief en leed thuis, was je als kleine gemeente wel nauw bij elkaar betrokken. Men gaf elkaar van zijn armoede. Een kopje soep, een paar eieren of een beetje pap, waren in een gezin, waar ziekte heerste, soms een uitkomst.
Zieken hadden vaak ook geen inkomen. Gelukkig is dat alles verbeterd. Maar het is nog altijd beter een goede buur dan een verre vriend. In sommige straten van ons goede Ridderkerk bestaat dat nog. Daar kunnen we zelf zoveel aan doen. Ga je verhuizen, stel je dan even voor aan de nieuwe buren. Dat geeft regelrecht iets gezel-ligs. En goede morgen of goede avond in de lift kost .niets.
Geschuurde klompen.
Ik weet niet meer wie die vrouw met de krullenmuts is. Ook niet wie die jongen is. Maar dat meisje is ondergetekende, 's Maandags hadden we altijd schoon geschuurde klompen aan. Dan naar school met een paar centen voor de Zending, een cent om bij Heiltje een kleverige Clievertoffee uit een geel blikken trommeltje te kopen of om bij Cornelia aan de Singel voor een cent van het blad uit te zoeken. Wat een geduld moeten die vrouwen gehad hebben. Ik kan ze daarom nu nog bewonderen.
T. Brïan-van Noordenne.