Een jeugdfoto van Jaap Visser.
Ik ben een dag na Prinses Beatrix geboren. Mijn ouders kregen van de gemeente Ridderkerk een luiermand cadeau, omdat ik de eerste was die na onze prinses geboren was. Later begreep ik, dat die luiermand op de juiste plaats terecht was gekomen. We woonden in de Nassaustraat 121 in Slikkerveer. De eerste jaren van mijn prille bestaan waren volgens mij onbekommerd. Maar er zijn wel dingen gepasseerd die op mij grote indruk hebben gemaakt.
Op een dag begonnen mijn ouders de keukenramen en de deur te blinderen. In de kamer hoefde dat niet, daar was het te koud om te zitten. Brandstof was zeer schaars, zodat we met zijn vijven in de kleine keuken zaten tegen het fornuis. Mijn vader en mijn oudste broer Gerrit gingen 's-morgens al vroeg op stap, op fietsen met massieve banden die met krammen aan elkaar zaten. Ik denk dat dit altijd op zaterdag gebeurde, want ze werkten allebei. Ze fietsten vanuit Slikkerveer naar de Alblasserwaard, waar veel boerenbedrijven zijn met veeteelt. Ze probeerden aan voedsel en melk te komen. Maar het zal duidelijk zijn, ze waren niet de enigen die langs dijken en polderwegen fietsten en liepen.
Rotterdam was gebombardeerd en er heerste grote hongersnood. Als mijn vader en broer Gerrit terug kwamen van de koude fietstocht, gebeurde het dat er maar één fles melk uit de fietstas kwam, maar soms ook meerdere. Dan zaten we 's avonds met zijn allen in de kleine keuken in het licht van een carbidlamp, terwijl pa en moe met mijn oudste broer een fles melk, zo van de koe, zaten te schudden, net zo lang tot het begon te klonteren en geel werd. Deze vettigheid was boter en dat konden we allen goed gebruiken. Suikerbieten werden gekookt en gemalen. Er werd stroop van gemaakt en van de pulp werden koeken gebakken. Nu ik dit zit te schrijven ruik ik de weeë geur van de suikerbieten weer. Van stroop bakte m'n moeder stroopbrokken waarop enkele graankorrels meegebakken waren. Wat een traktatie!
Mensen liepen vele kilometers op schoeisel dat totaal versleten was, maar ja, er was niks anders. Zelf had ik klompen, die al verzoold waren. De kappen van de klompen waren gebroken maar waren gerepareerd met een krammenband. Een gat voorin de punt van de klomp was niet te repareren, maar je kon er toch op lopen. Mijn moeder verstelde kleding en vermaakte kleding. De kleding die ik aan had, was derde hands. Kleding waar mijn oudste broer uitgroeide, ging na wat veranderingen, naar de tweede. Was die eruit gegroeid, dan ging mijn moeder aan de slag om het nog draagbaar te maken voor mij. Op foto's van mij kan je zien hoe arm de situatie was. Een veel te grote winterjas in visgraatmotief, alpinopet op en geschoeid met klompen waaraan de voorzijde een gat in zat. Echter, we wisten niet beter. Want beter bestond niet.
Soms hoorden we dat we bij ds. Van den Boogert, die woonde aan de Oranjestraat, een boterham konden krijgen. Mijn ouders stuurde mij er heen. Kleine kinderen kunnen beter schooien dan ouderen. Na aangebeld ging de deur open. Op de trap lag het brood met een mes erbij. Ik kreeg een dikke boterham, die zo uitzonderlijk heerlijk rook, dat ik moeite had deze thuis af te geven. Thuis werd de boterham in vijf delen gesneden; ik kende deze smaak niet. Het was een beetje feest.
Vervolg Oorlogsherinneringen van Jaap Visser deel 2.