Het inleveren van Duits oorlogsmateriaal op het land van Groenenboom.
Ik moest naar de lagere school, de school met den Bijbel, naast de Oranjestraat, maar deze was in beslag genomen door de Duitsers. Het onderwijs werd bij particulieren gegeven. Ik werd ondergebracht bij de familie Van Duin in de Willemstraat. Hun zoon Jan was net zo oud als ik en daar kwamen de juf en de meester aan huis om ons les te geven. Ik had het bij deze mensen heel goed, ook wat eten betreft.
Het gerucht ging dat de oorlog ten einde liep. We geloofden het pas toen de Canadezen ons dorp inkwamen. Het waren andere soldaten, die vriendelijk met de bevolking omgingen.
Op zekere dag kwam er een vliegtuig laag over en gooide pakketten af. Wat de inhoud van deze pakketten was weet ik niet.
Op een dag kwam er een wagen met Zweeds wittebrood aan bij de winkel van vrouw Vlot in de Nassaustraat. De wagen werd gelost door een rij mannen die naast elkaar het brood doorgaven tot in de winkel. De geur die uit de winkel kwam was voor mij als jongen van zeven jaar ongekend heerlijk. En de smaak overweldigend. Alle huisgezinnen kregen een brood. Dit brood werd niet direct opgegeten maar ieder kreeg een boterham. Mijn vader zei tegen ons dat het beter was om langzaam te eten en goed te kauwen, want onze maag was dit voedzame voedsel niet meer gewend. De Canadezen zaten nu in onze school. Deze soldaten deelden kauwgom en chocola uit. Ook gooiden ze grote sigarettenpeuken weg, die, zodra het donker werd door volwassen mannen van ons dorp gezocht werden en van vloei ontdaan. Van deze restanten werden nieuwe sigaretten gedraaid en gerookt. Overdag hielden kinderen zich met peuk zoeken bezig voor hun verslaafde vaders.
De bevrijding staat me nog helder voor de geest. De Duitse soldaten werden afgemarcheerd naar een weiland bij boer Groenenboom aan de Benedenrijweg te Ridderkerk. Daar moesten zij de geweren inleveren. De geweren werden met de kolven op de grond tegen elkaar aangezet. Zo ontstond een soort
ruiter of schoof van geweren. Dit vond ik prachtig. Waar de soldaten gebleven zijn weet ik niet, maar wel, wat de bevolking deed met de meisjes die verkering hadden gehad met Duitse soldaten. Deze meisjes werden van huis gehaald en naar de Nutsschool in de Willemstraat gebracht. Daar werden de meisjes uitgejouwd en op het schoolplein door kappers kaalgeschoren. Je werd door de omstandigheden opgehitst en je vond het mooi dat dit gebeurde. Nu ik het schrijf vind ik het walgelijk. De meisjes bleven in het dorp wonen en sloegen zich er dapper doorheen. Want een dorpsgemeenschap is heel anders dan het leven in een stad. Ons kent ons en daarom waren de contacten met deze meisjes bijna onmogelijk. Heel lang werden ze als minderwaardig behandeld.
Toen kwamen de feesten op gang en wij mochten al heel snel weer in onze school met den Bijbel, waar ik het enorm naar mijn zin had.
Toen ik een jaar of tien was, zei mijn moeder dat ik niet meer in korte broek kon blijven lopen. Samen gingen we naar Ridderkerk. Op de Ringdijk was een kledingzaak. Op de gevel van deze zaak stond: Door Nijman gekleed, Uw geld goed besteed. Daar kreeg ik een drollenvanger aangemeten. Daarbij hoorden natuurlijk galgen. Trots als een pauw was ik. Thuisgekomen vroegen mijn broers: Trek het eens aan. Ze trokken van achter aan de galgen en lieten los. Pijnlijk!