Het oudste dijkrecht van Ridderkerk is vervat in het handvest van hertog Albrecht d.d.9 dec. 1403 waarvan een kopie wordt bewaard in de Oudheidkamer. De betreffende bepaling luidt: "Ende tot den nuwen dijck (mogen zij) aerde nemen ter naester lage, ter minster schade tot der Heemraders chieringe" enz. De betrokken landgebruikers hebben het nemen van de aarde voor de dijk maar te gedogen en het polderbestuur stelt eenzijdig de prijs vast. Het is duiddijk dat hierdoor vaak geharrewar ontstond.
Nadat in de keur van 1452 reeds allerlei regels waren gegeven voor het halen van aarde uit de Ridderkerkse buitengronden, besloot men in 1457 samen met IJssehmonde, tot aankoop van het eiland Feijenoord om voortaan daaruit de nodige grond te verwerven. Dat zou dan ter wille van de aanslibbing niet met een dijk omringd mogen worden. Wegens de grote afstand was die aankoop ook geen ideale oplossing en kregen de Ridderkerkse gorzen toch herhaaldelijk met ontgronding te maken. in 1590 verkochten de polderautoriteiten het eiland, maar zij behielden niettemin het recht van aardhaling. Eerst op 19 febr. 1838 werd het eiland Feijenoord bij Koninklijk Besluit in zijn geheel aan de gemeente IJsselmonde toegewezen
-12-roeden.
In 1337 werden door graaf Willem in enkele rechtsregels gesteld voor de nieuwe Zwijndrechtse waard. Een van deze regels was dat langs de buitenzijde van de dijk een strook van 12 Zuidhollandse roeden (= 47,50 meter) breed gereserveerd zou blijven ten behoeve van onderhoud en reparatie van de dijk. Strikt genomen had die regel geen geldigheid voor de latere indijkingen van Oud en Nieuw Reijerwaard. De polderbesturen hebben evenwel geoordeeld dat zo'n regel ook voor hen van groot nut zou zijn en vandaar dat zij op eigen gezag een dijkplichtige strook creƫerden. De strook grensde direct aan de buitenbermsloot. De sloot ten oosten van de Ringdijk in Slikkerveer wordt tot op de dag van vandaag nog steeds "de twaalf roeden sloot" genoemd. De laatste maal dat er grond ten behoeve van de dijkverzwaring uit deze 12-roeden werd genomen was in de zomer van 1919. De hoge waterstand van 13 januari 1916 die de Ridderkerkse buitenpolders en ook veel huizen in die polders onder water zette, gaf aanleiding om tot verhoging van de Ringdijk te besluiten. Het gat dat ontstond door het afgraven van de klei, kreeg al gauw de benaming 'de pit van Van Gent' naar de drukkerij in de onmiddellijke nabijheid. Een tweede plaats waar voor de zelfde dijkver-zwaring grond werd ontnomen, was binnendijks op de plaats waar enkele jaren later de Willemstraat zou worden aangelegd. Beide putten zijn gedempt met huisvuil. Hoogtemetingen in het verleden is uiteraard de kruinshoogte vaak opgemeten en zo nodig aangepast. Zo is er een opmeting uit 1552 bewaard gebleven. Op 44 punten tussen de stoep aan het begin van de tegenwoordige St Jorisstraat en de Stenen Paal op de grens van IJsselmonde werd de hoogte bepaald. Vergeleken werd met het peil op het Kruiswiel aan de Veersedijk waar de dijk toen een hoogte had van 14 voet 7 duim. De Ridderkerkse historicus J. van der Es (1910-1993) heeft deze hoogte omgerekend naar het later landelijk gehanteerde Normaal Amsterdams Peil (N.A.P). Hij kwam uit op 4,81 of 4,94 meter al naar gelang de Zuid-Hollandse of de Putse roede werd gebruikt. in 1552 bleek de dijk op 42 punten gemiddeld 40 cm te laag, maar op het kruispunt St. Jorisstraat (voorheen de Lagendijk) was dat zelfs ongeveer 1 meter (3 voet 2 duim). Uit de gegevens van deze opmeting blijkt, dat de dijkhoogte in die tijd zeker niet lager was dan de dijkhoogte in 1953. De dijken waren toen ongeveer 4.00m +N.A.P.
Meer informatie over de waterhuishouding en de bedijking var Ridderkerk kunt u lezen in boekje no. 36 van de Stichting Oud Ridderkerk getiteld "Ridderkerk, droge voeten door de eeuwen heen", geschreven door T.P. Verhoeff.
08-06-2017