Aangebouwde klompenhokjes met daarin ook de plee.
Wat uit de beerputten werd geschept door de zogenoemde putjesscheppers had een zekere waarde als meststof. Het ophalen van die meststof werd aan de hoogstbiedende gegund, die dan "de pachter van den beer" werd genoemd. Dat leverde dan zo'n honderd gulden op. In karren werd "de beer" naar de toenmalige haven gebracht en per schip naar Noord-Brabant afgevoerd, Het werd daar als meststof voor de schrale zandgronden gebruikt De opbrengst werd ter beschikking gesteld aan het diaconie Armbestuur van Ridderkerk.
In die tijd werd ook al gesproken over riolen, maar dat waren niet meer dan pijpen die bijvoorbeeld de Kerksingel met de Kulk in verbinding moesten brengen om zodoende enige verversing van het water te kunnen bewerkstelligen.
Het besef, dat vervuild water een grote gangmaker is bij het ontstaan van allerlei ziekten dringt steeds meer door. In 1862 besluit de gemeenteraad om een voorziening te treffen die kan voorkomen dat in wintertijd de secreten niet meer uitlozen in het water van de gemeente. Dat moet bij vorst een zeer onaangenaam gezicht zijn geweest en bij dooi een vreselijke stank hebben verspreid. Het diaconie Armbestuur wordt dan ook verzocht medewerking te verlenen om in de Kerkepolder een verzamelput aan te leggen voor de secreetmest. Van het Armbestuur werd die medewerking wel verwacht want ze ontvingen nu eenmaal aanzienlijke voordelen uit het ophalen der mest. En daar moest iets tegenover staan. De Kerkepolder was eigendom van de kerk dus toestemming werd snel verleend.
Cholera.
In 1866 brak in Nederland weer een cholera-epidemie uit. Velen dachten in die tijd nog, dat de kwalijke dampen uit sloten en beerputten daar debet aan waren. Hoewel dat een onjuiste gedachte was, waren de maatregelen daar¬tegen wel effectief. Een eerdere epidemie in 1848/1849 had al tot het inzicht geleid, dat zuiver drinkwater een probaat middel tegen de cholera kon zijn.
De eerste drinkwaterleidingbedrijven werden daarna opgericht en in de steden werden steeds meer rioleringen aangelegd. In 1866 bleek dat waar goed drinkwater beschikbaar was en aandacht was besteed aan een wat zorgvuldigere behandeling van secreetmest, de cholera weinig slachtoffers maakte.
Ridderkerk bleef in 1866 niet gespaard voor de cholera. Mede door de Rijksoverheid daartoe gedwongen moest de gemeenteraad maatregelen nemen. In de gemeenteraad kreeg de verversing van de Kulk en de Kerksingel wederom de aandacht. De Politieverordening werd aangepast: "Indien B en W zulks nodig oordeelt, blijkens kennisgeving, zal door de eigenaren tot het verzamelen van de mest of beer een put moeten worden gemaakt onder de bestaande secreten."
Mesthopen.
De pachter van de beer kon niet altijd alles op tijd ophalen. Toch was het noodzakelijk om de beerputten op tijd leeg te maken. De kosten daaraan verbonden werden door de gemeente betaald uit de opbrengst van de pacht die de ophaler van de beer betaalde. Het Armbestuur had dan het nakijken. In 1867 bleef er maar fl. 1,50 over en dat werd bij het Armbestuur bezorgd. Let wel, de beschikbare financiën waren in die tijd voor de gemeente niet overdadig. De totale inkomsten van de gemeente Ridderkerk waren in 1866 maar fl. 38.677,17 en daar kon je ook in die tijd niet veel mee doen. Zeker niet, als er veel armen in de gemeente zijn die ondersteuning behoeven.
In 1867 is de kom van de gemeente nog steeds geen toonbeeld van reinheid. De gemeenteraad overweegt bijvoorbeeld een verordening om het binnentreden van woningen en aanhorigheden mogelijk te maken. Een deel van de bevolking was kennelijk ook niet al te proper. Aan de orde komt ook om binnen de kom van de gemeente mesthopen te laten verwijderen. Dat zou moeten gebeuren aan het eind van de staltijd en zeker vóór de zomerhitte. Maar ja, dat zou nog wel mogelijk zijn voor een boer die land heeft buiten de kom, maar wat te doen met de mest van de man die een paar varkens heeft maar geen land. Die kan de mest, als er gewas op het land staat, niet kwijt. Er komt dus geen verordening.
Vervolg Toen er nog geen riolering was deel 3.