Tegenover het gemeentehuis stond Café Sport van de familie Heijmans. Omstreeks 1953.
Het is opmerkelijk dat vroeger, en dan bedoel ik heel vroeger, door mensen die soms echt arm waren, zoveel geld uitgegeven werd aan drank.
In de stad was het vaak een noodzaak, waterleiding was er niet en het water in de grachten was zó slecht dat de mensen bier dronken omdat dat de enige drank was die niet vervuild was. (één van de betere smoezen die ik ooit gehoord heb)
Maar op het platteland was meestal wel redelijk schoon water aanwezig en toch was er vaak een drankprobleem.
Als op zaterdag aan de arbeiders het weekloon uitbetaald was werd er op die dag al flink gedronken, vooral jenever. Ook op zondag bleef de fles niet in de kast staan en als men na twee dagen flink hijsen op maandag weer op het werk kwam was de zin om te gaan werken nog minder dan normaal.
Dus kwam er op maandagmorgen niet veel van werken vooral als rond schafttijd een ouderwets draaiorgel op de werkvloer verscheen en er niet zelden alvast een flesje gehaald werd, op de pof voor de volgende zaterdag. Veel mensen waren gewoon verslaafd aan drank, misschien om hun ellendige leefomstandigheden even te vergeten.
In Bolnes en Oostendam was het drank(mis)gebruik het grootst. Op de werven in Bolnes werd op maandagmorgen helemaal niet gewerkt, de arbeiders moesten de roes van het afgelopen weekend nog uitslapen. Een algemeen gezegde in die tijd was; ‘Iemand die ’s maandags werkt, verstaat zijn vak niet.’
In Oostendam werd op zaterdag maar tot een uur of tien gewerkt omdat het weekend ingedronken moest worden. En op maandag moest men nog even bijkomen van datzelfde weekend. Je zou verwachten dat er vanwege dronkenschap veel vechtpartijen waren en dus werk voor de politie was. Toch gebeurden dit soort zaken in Ridderkerk eigenlijk maar weinig vergeleken met Bolnes en Oostendam. Ridderkerk ging door voor een ‘net’ dorp. (toen al)
De meeste koddebeiers namen het niet zo nauw met de sluiting van de cafés. Toen er in Bolnes een politieagent kwam was de verwachting dat het toezicht op de sluiting van de cafés nu wel verscherpt zou worden maar als hij een café binnenkwam om te zeggen dat het tijd was waren er altijd wel een paar stamgasten die nog een rondje gaven met als gevolg dat het hele gezelschap, de agent incluis, na sluitingstijd arm in arm zingend over straat liep. Toen er later in Bolnes een agent kwam die echt toezicht hield leverde hem dat op een avond een messteek in zijn nek op en bloedde hij bijna dood.
Bekend in die dagen was het rijmpje;
‘Ik ben Jan Nugteren, ik kom van Bolnes.
Ik kijk niet naar de meisjes, maar hou van de fles’.
(naamsgelijkenis met bestaande personen is louter toeval)
Als vroeger iemand overleden was fungeerde de naaste buurman als aanspreker, m.a.w. hij moest, meestal gekleed in zwarte hoed en jas, (natuurlijk niet alleen daarin) bij familie en kennissen gaan vertellen wie er overleden was.
In menig gezin waar hij het droeve nieuws kwam brengen kreeg hij een borrel en aan het einde van zijn rouwronde was hij dan vaak ook stomdronken.
Zo moest op een keer een buurman van een overledene die aan de Molendijk gewoond had de boodschap ook aan een nicht aan de Pruimendijk gaan vertellen. Toen hij daar, na veel tussenstops, aankwam had hij het benul niet meer om zijn boodschap te doen. Hij kon nog wel uitbrengen; ‘Ja, wat ik kom doen zullen jullie wel weten. Ik weet het zo gauw niet meer.’
‘Je wilt toch niet zeggen dat tante…..…is overleden?’
‘Ja, krek, dat was het. Nou weet ik het ook weer’.
Als in Oostendam de eerste schuiten met nieuw vlas arriveerden was er op zondag de zgn. vlaskermis waar veel mensen uit omliggende plaatsen op af kwamen. Geen kermis met attracties maar bijna uitsluitend café bezoek, dansende en hossende jongens en meisjes en stampvolle kroegen. Ook de vrouwen deden dapper mee en op de weg stonden niet zelden rijen kinderwagens met inhoud te wachten tot moederlief lallend de kroeg uit kwam. De dranklust werd zodoende via de moedermelk doorgegeven aan het volgende geslacht.
Bij begrafenissen uit de kom van het dorp werd de lijkkist vaak gedragen op een baar. Dat was ook burenplicht. Voor de bewoners van de Havenkade was het wel een eind dragen en bovendien lagen er op de route verschillende cafés waar men even tot bezinning kon komen en op de eeuwige rust van de overledene kon drinken. De baar met de kist werd dan op de straat geparkeerd en het hele gezelschap ging eerst een afzakkertje nemen. In die tijd kon je kennelijk nog iets met een gerust hart buiten laten staan zonder dat het gestolen werd.
Die goeie ouwe tijd.
Nou ja, oud in ieder geval wel.
Teun Rijsdijk.