In de vroege morgen van 26 oktober 1799 breekt aan de Kerksingel in Ridderkerk brand uit in de schuur van Willem Byvank. Het vuur slaat over naar de schuur van Wouter Bravenboer en beide schuren worden in de as gelegd. (zie voetnoot 1.) Op 17 februari 1800 ontdekt de klepperman Pieter Goute een begin van brand in zijn schuurtje, eveneens gelegen aan de Kerksingel. Dat brandje wordt geblust zonder veel schade aan te richten. De daarop volgende morgen vindt Willem Byvank achter zijn huis, en dicht bij het schuurtje van de klepperman, een gloeiende kool liggende op een wollen lap die al enigszins verbrand was.
Brandstichting.
Dat is voor de gemeente Ridderkerk het teken, dat er van brandstichting sprake is en in die tijd was brandstichting een zwaar misdrijf (een halszaak). Brandbestrijding was toen nog een uiterst primitieve bezigheid en het uitbreken van een brand leidde meestal tot een catastrofe die vele mensen tot de bedelstaf bracht.
De schout van Ridderkerk doet direct aangifte van deze zaak bij het Hof en Hoge Vierschaar van Zuid-Holland. Al de volgende dag verschijnt er een commissie van
dat instituut in Ridderkerk om onderzoek te plegen. Tot haar “smerte” moet de commissie ondervinden, dat wederom brand uitbreekt en nu op de zolder van de woning van Cier van Affairen, ook weer gelegen aan de Kerksingel. En dat n.b.
op het moment dat de commissie in Ridderkerk is! De commissie- ziende de kommervolle toestand waarin de ingezetenen van het dorp Ridderkerk zich bevinden- nemen in bewaring Willem Byvank, Cier van Affairen en zijn huisvrouw Aaltje Brouwer, alsmede Soetje Heynenoort, de huisvrouw van Pieter Rysdyk.
Er wordt een rapport opgesteld en dat komt in handen van Mr.Anthony Hoynck van Papendrecht, Baljuw van Zuid-Holland. Dat is de aanklager die, als hij een schuldige vindt, tot een eis zal komen. Waarom Soetje Heynenoort al direct tot de verdachten gerekend wordt ligt vermoedelijk in het feit, dat haar woning slechts door een niet al te deugdelijke muur gescheiden was van de woning van Cier van Affairen. De man van Soetje was geen verdachte, omdat de eerste branden waren ontstaan nadat hij al op weg naar zijn werk was. Al snel worden Cier van Affairen en zijn vrouw, als onschuldig, vrijgelaten.
Soetje bekende.
Soetje gaat echter een bekentenis afleggen. Zij doet dat geheel vrijwillig en “buiten boeijen, pijn of banden van ijzer”. Zij bekent brand gesticht te hebben in de schuur van Willem Byvank maar beschuldgt Willem Byvank dat hij haar daartoe aangezet heeft. Haar verhaal komt er op neer, dat Byvank ruzie kreeg met de dochter van Bravenboer. Byvank zou toen tegen haar gezegd hebben, dat hij in staat was om de gehele boel van Bravenboer in de brand te steken. Ja, Byvank noemde Bravenboer zelfs een verdoemde Kees ! (zie voetnoot 2.)
Soetje verklaarde verder, dat Bijvank haar toen heeft verzocht om de brand te stichten en het kon hem niet schelen als zijn schuur het eerst in de brand ging. Soetje zou daarvoor twee Zeeuwse Rijksdaalders krijgen. Uit armoede is zij akkoord gegaan en heeft de brand gesticht. Later verklaarde zij weer, dat zij geweigerd had om brand bij Bravenboer te stichten omdat zij nooit enig probleem met hem gehad had. Byvank zou haar toen gedreigd hebben, dat hij Soetje zou aanbrengen door te zeggen dat zij Bravenboer voor een “Kees” had uitgescholden en zij als gevolg daarvan in de gevangenis zou komen.
Over de brandstichting op de zolder van Cier van Affairen had zij het verhaal, dat zij Byvank in haar woning aantrof op de ladder waarmee je op haar zolder kon komen. Byvank had een beiteltje in zijn hand en had tegen haar gezegd dat hij daarmee een opening in het beschot had gemaakt tussen haar woning en de woning van Van Affairen en hij had ook nog twee zwavelstokken in zijn hand gehad. Later op de dag was hij weer teruggekomen en had Soetje, onder bedreiging van een mes, gedwongen om bij Van Affairen, via haar zolder brand te stichten. Van de brandstichting bij de klepperman en de gevonden gloeiende kool op een wollen lap wist zij niets.
Haar verhaal werd toch niet helemaal vertrouwd. Soetje werd over een en ander nog eens nader ten sterksten onderhouden en al spoedig bekende zij alles gelogen te hebben. Wat men bedoeld met “ten sterksten onderhouden” is niet duidelijk, maar er staat nergens dat zij deze bekentenis zonder boeien, pijn of banden van ijzer heeft afgelegd. Zowel de brand bij Byvank/Bravenboer, als de brand bij de klepperman
Goute had zij aangestoken met het oogmerk om tijdens de daarna ontstane paniek goederen te kunnen stelen die door de bezorgde bewoners naar buiten gebracht zouden worden.
Bij de andere gevallen van (pogingen tot) brandstichting was haar enige doel om Byvank, dan wel van Affairen, tot brandstichter te kunnen laten veroordelen, bang als zij was om zelf de doodstraf te krijgen. Die vrees was terecht. Soetje heeft om genade gesmeekt. Ze was moeder van 4 kinderen. Uit het doopregister blijkt, dat haar jongste kind 7 maanden oud was en volgens de processtukken nog zogend.
Over verzachtende omstandigheden wordt met geen woord gerept.
Gewurgd en geblaakt.
Tegenwoordig zou uiteraard een onderzoek zijn ingesteld naar de geestesgesteldheid van de moeder, maar m.b.t. tot Soetje wordt met geen woord gerept over verzachtende omstandigheden, dan wel minder toerekeningsvatbaar. In die tijd was zo’n benadering kennelijk nog onbekend. Een langdurige gevangenisstraf was in die tijd ook niet erg gebruikelijk. De overheid vond dat maar een dure methode van strafoplegging. Effectiever vond men toen nog een veroordeling tot verbanning of een lijfstraf (bijv. het afhakken van een hand). De eis tegen Soetje luidde: Dat zij zal worden gebracht naar de plaats waar het Hof en Hoge Vierschaar gewoon is executies te doen plaatsvinden en dat aldaar, tot afschrik en voorbeeld, aan een paal met een bord boven haar hoofd, waarop staat “Brandstichtster en vals beschuldigster” en zal worden gewurgd en geblaakt, zodat de dood er op volgt. (Blaken is een bewerking met vuur)
Het vonnis was overeenkomstig de eis. Soetje werd op 18 februari 1800 gevangen genomen en het vonnis werd al op 25 maart 1800 uitgesproken. Uit geen van de door mij geraadpleegde stukken blijkt dat tijdens het proces Soetje door iemand werd verdedigd en van in hoger beroep gaan was geen sprake. Vrijwel zeker heeft de executie op 4 april 1800 plaats gevonden.
De naam Soetje Heynenoort komt in het begrafenisboek van Ridderkerk niet voor.
Uiteraard werd Willem Byvank volledig vrijgesproken van alle misdaden en hij kreeg het recht om alle geleden schade bij de straatarme Soetje, of haar erfgenamen, in rekening te brengen.
Voetnoot 1.: In de uitgave van de Stichting Oud Ridderkerk “Ridderkerk, korte historische schets tot ca.1920” uit 1998, wordt melding gemaakt van een brand, in november 1800, in de vlasschuur van Willem Bijvang. Woning plus schuur brandden geheel af. De naastgelegen pastorie bleef door de lofwaardige ijver van de ingezetenen gespaard. Het bovenstaande kan hetzelfde voorval betreffen, maar het kan ook zijn dat Willem 2 keer getroffen is door brand.
Voetnoot 2.: Aan het eind van 1794 waren de Fransen ons land binnengevallen en dat leidde in januari 1795 tot de vlucht van stadhouder Willem V naar Engeland. Dat was het begin van. de Bataafsche Republiek. De patriotten kwamen toen aan het bewind.en in de processtukken wordt 1800 nader aangeduid als ”het 6de jaar der Bataafsche Vrijheid”.
De scheldnaam voor de patriotten was “Kees” en als gehoord werd, dat je dat scheldwoord gebruikte werd daar streng tegen opgetreden.
T.P. Verhoeff.