In deel 1. van dit artikel heeft u kunnen lezen hoe Soetje Heynenoort, de huisvrouw van Pieter Rysdyk, werd veroordeeld tot de doodstraf omdat zij enkele branden had gesticht aan de Kerksingel in Ridderkerk in oktober 1799 en februari 1800. Zij was moeder van vier kinderen, waarvan de jongste 7 maanden oud was. Soetje werd door wurging om het leven gebracht.
Mannen werden in die tijd meestal opgehangen als ze een zwaar misdrijf hadden gepleegd. In 1846 overkwam dat 4 mannen die in Ridderkerk een inbraak met geweldpleging hadden gepleegd.
In het eerder genoemde boekje “Ridderkerk, korte historische schets tot ca. 1920” en geschreven door de heer W. van Gent wordt die gebeurtenis vermeld en wordt hieronder letterlijk weergegeven.
Met straffen voor diefstal was men in het verleden niet mals. Dit bewijst wel het volgende verhaal over een in 1846 gepleegde inbraak in Ridderkerk. Het luidde aldus: (overgenomen uit het streekblad van 10 jan. 1946).
Op 29 dec. was het juist 100 jaar geleden dat een viertal bewoners van Werkendam te Dordrecht door ophanging terecht werden gesteld, terwijl de vijfde er met geseling, brandmerking en 20 jaar tuchthuisstraf afkwam. Zij pleegden nl. een inbraak met geweldpleging in de woning van de vlasboer Cornelis van der Waal, wonende aan de Lagendijk te Ridderkerk, thans genummerd C486 en gelegen tegenover de begraafplaats. Het vijftal was blijkbaar in Ridderkerk goed bekend en zij wisten of vermoedden, dat Van der Waal er warmpjes bij zat.
Op dinsdag 2 september 1845 vertrokken de daders: Adriaan van der Schoot, Johan Hendrikus Ippel, Corneille de Knecht, Arie Thomas Keijnemans en Adrianus de Koning, met een schuit van Ippel eerst naar Dordt, legden hun schuit vast en begaven zich naar de woning van de slaapsteehouder 't Hoen waar zij een kop koffie dronken en hun brood opaten. Daarna staken zij de rivier over, en legden hun schuit in de Noord aan de Zwijndrechtse oever vast en begaven zich te voet naar Ridderkerk.
Des nachts tussen 2 en 3 uur kwam het vijftal aan bij de woning van Van der Waal. Zij haalden uit een nabij staande keet enige bossen vlas en een ladder en plaatsten deze laatste op een paar bossen vlas voor een aan de voorzijde openstaand schuifraam en kwamen zo op de zolder, waar de arbeiders Klodewijk en Melz sliepen. Deze werden door het gerucht wakker en zagen 4 van de 5 daders (een stond op wacht) met zakken om het hoofd en messen en kaarsen in de hand. Op dreigende toon eisten zij om hun te zeggen waar Van der Waal zijn geld en kostbaarheden bewaarde. De arbeiders antwoordden dat zij dat niet wisten. Daarna gingen de onverlaten naar beneden waar zij de dienstbode Jannigje van Hofwegen en de zevenjarige Anna van der Waal ontmoetten. Zij namen de dienstbode mee naar de kamer van Van der Waal waar een van de inbrekers haar hoofd tussen zijn knieën nam en naar beneden drukte om haar het zien wat er gebeurde te beletten.
Intussen was vrouw Van der Waal in alle stilte door het raam van haar slaapvertrek het huis uitgegaan teneinde de buren te waarschuwen. Voordat hulp op kwam dagen hadden de Werkendammers hun slag al geslagen. Onder bedreiging hem te zullen doden, omdat hij de sleutels van het bureau niet vlug wilde geven, brachten zij Van der Waal ernstige verwondingen toe aan borst, en linker onderarm. De buit bestond uit f 700,- in kontanten, een gouden horloge, een zilveren tabaksdoos en een zilveren pijpedop. .
Met deze buit begaven zij zich naar de schuit in Zwijndrecht, waar zij het geld e.a. verdeelden en op de afloop in Dordt een borrel gingen drinken. Van der Waal had intussen zijn vrij ernstige verwondingen door de geneesheer en vroedmeester B. Bos aan de Molendijk laten verbinden, en deed van het voorgevallene aangifte bij burgemeester V.d.Wayfort. Deze laatste stelde de rechterlijke autoriteiten van een en ander in kennis en dank zij het feit dat de vijf boosdoeners niets hadden gedaan om hun spoor te verbergen, geraakten zij reeds spoedig gevangen. Alleen Keijnemans wist nog een maand de dans te ontspringen, hij werd eerst 14 oktober1845 gepakt.
Op 22, 23 en 30 mei stonden de boosdoeners terecht voor het toenmalige Provinciaal Gerechtshof in 's Gravenhage. Tegen hen werd wegens diefstal bij nacht, door meer dan een persoon, dragende zichtbare wapens, in een bewoond huis, door middel van inklimming en met bedreiging gepleegd, de doodstraf geëist, uit te
voeren door ophanging en te voltrekken te Dordrecht. Allen werden conform de eis veroordeeld. Het beroep in cassatie dat door een hunner was ingediend, werd verworpen, doch de Koning kreeg, in cassatie, omdat hij de jongste was en zijn aandeel in de misdaad blijkbaar het kleinste, gratie en werd veroordeeld tot geseling,
brandmerking en 20 jaar tuchthuisstraf.
Het vonnis werd op 29 december 1846 te Dordrecht voltrokken op een daartoe op het stadhuisplein opgeslagen schavot. De executie had, volgens de Dordtse courant
van 31 december 1846 des middags te 12 uur plaats onder toezicht van een grote menigte. Van der Schoot en Keijnemans bekenden nog op het schavot aan de hun
bijstaande geestelijke hun schuld, de Knecht bleef hardnekkig ontkennen en Ippel en Keijnemans verzoenden zich op het laatste moment met elkaar. Tot zover de Dordtse courant van 31 december 1846.
De straffen die destijds werden toegekend, waren dus wel heel wat hoger dan die in de tegenwoordige tijd worden uitgesproken. De terechtstelling was in Dordrecht de laatste, voordat de doodstraf in 1870 definitief werd afgeschaft.
Aldus het relaas van de heer Van Gent
In de “ Dordtenaar” van 15 januari 1981 wordt nog eens uitvoerig verslag gedaan van deze roofoverval en de daaruit voortvloeiende executie. Het betrof immers de laatste executie die in Dordrecht plaats vond. Er wordt uit de krant van 30 december 1846 geciteerd.
“Dit treurige schouwspel, gelukkig hoogst zelden hier ter stede, had ene grootte massa volks op den been gebragt, doch, tot eere der menschheid zij het gezegd, geen luidruchtig gejoel liet de menigte horen. Een stille ernst heerschte in de straten en toen het noodlottige oogenblik daar was, dat de ongelukkigen den ijselijken overstap gingen doen, was een diep medelijden met deze zoo zeer gezonken menschen op aller gelaat te lezen en was de wensch duidelijk dat de menschelijke geregtigheid niet weder eene zoo zware boete mogt te vorderen hebben”.
Het was duidelijk dat het eind van de doodstraf, in het gewone strafrecht, in zicht kwam. De laatste doodstraf, die in die categorie ten uitvoer werd gebracht, vond plaats in Maastricht in 1860. Het betrof L.Nathan. Hij had zijn schoonmoeder vermoord.
T.P. Verhoeff.