Slachten aan huis was vroeger heel gewoon.
In deze tijd hoor je regelmatig spreken over gezonde voeding. Als gevolg daarvan dacht ik terug aan de tijd toen ik een opgroei¬ende jongen was van een jaar of tien (ik ben nu eenentachtig).
De dieren.
Thuis aan de Pruimendijk hadden we twee varkens lopen, een voor de slacht om zelf op te eten en de andere voor de verkoop. Zo konden de kosten gedrukt worden. Ook hadden we kippen, konijnen en een paar geiten. De eieren die de kippen produceerden waren in hoofdzaak voor eigen gebruik. Als de legperiode voorbij was werden ze geslacht en gingen ze de pan in.
In de zomer hadden we ook zwarte bessen. Mijn moeder maakte er bessensap van. De blezen gooide ze eens in de kippenren met als gevolg dat de kippen door de nog aanwezige alcohol min of meer dronken werden en door de ren heen fladderden. Dat ze daarna van de leg af waren vond mijn vader geen succes.
De geiten werden tweemaal per dag gemolken waar dan weer boter van gemaakt werd. En het leverde karnemelk op.
Met de Kerst moesten de konijnen er aan geloven en hadden we heuse kerstbout.
Varkens.
Een verhaal apart zijn de varkens. Voor hun voedsel kookten we in een grote ketel krielaardappelen die met 40 liter karnemelk en meel werd gemengd. De bus met karnemelk werd wekelijks bij 'Wim de karnemelk' gekocht. Zijn echte naam was Wim Batenburg. De varkens kregen een portie in de trog gegooid. Het varkenshok lag aan de Waal en als je de klep van de trog omhoog deed moest je eerst de ratten verjagen want die aten gaarne een hapje mee met varkens. Vissen deden we in die tijd zeer regelmatig. De vangst ging in een emmer en de gevangen vis werd in het varkenshok gekieperd. Die wisten er wel raad mee! Als het slachttijd was dan was het een drukte van belang bij ons thuis. Eerst moest het varken geslacht worden. Nou dat ging in die tijd niet zo zachtzinnig. De slagers kwamen, haalden het varken uit zijn hok om het daarna dood te steken. Na het ontharen en villen werden alle ingewanden er uit gehaald. Daarna ging het varken op de ladder om af te sterven. In de namiddag kwamen de slagers terug om het varken af te hakken. Dat wil zeggen, in hanteerbare stukken te verdelen. De hammen gingen naar de bakker om te roken. Als dat klaar was konden de mensen ze zelf bewaren.
Intussen waren mijn moeder en zus hard bezig om alles te verwerken, zoals bij voorbeeld de karbonaden in weckflessen doen. Ook de lever en de nieren werden gekookt. Hoofdkaas, ofwel zure zult, kwam in grote schalen op tafel als broodbeleg.
Reuzel werd gesmolten en gebruikt als vet om in te braden en ook als boter op de boterham. Maar reuzel op de boterham vond ik niet te pruimen. Waar ik wel van hield waren de resten van de reuzel, de kaantjes. Kaantjes met stroop op brood, heerlijk, een traktatie.
Mijn moeder en zus hadden het er maar druk mee. Maar ja, zo hadden we wel de eerste maanden vlees voldoende.
Niks weg.
Het spreekt voor zichzelf dat er niets werd weggegooid. Alles wat op tafel kwam moest je eten of je het nou lekker vond of niet. Mede daarom lust ik ook nu nog alles van het hele varken. Of dat altijd zo gezond is? Ik denk het niet.
Herman van Hal.