Contact gegevens

Kerksingel 26
2981 EH  Ridderkerk

Email algemeen: info@oudridderkerk.nl

Bankrekeningnummers:

NL40RABO0355484838

NL93INGB0004208049

KvK-nummer: 41126694

RSIN: 009623851

 

Openingstijden:

 

Woensdag 13:30 - 16:30 uur
Donderdag 13:30 - 16:30 uur
Vrijdag 13:30 - 16:30 uur
Zaterdag 13:30 - 16:30 uur

 

Toegang is gratis!

Expositie Agenda.


Donateur worden?


Privacy-verklaring


Deze website wordt gebouwd, onderhouden, gehost en gesponsord door:


 

 

Als er in de loop der jaren iets veranderd is, is het wel het eten, of beter gezegd: de eetgewoonte. Ik ben in 1942 geboren en één van de weinige oorlogservaringen die ik heb is dat mijn moeder in de keuken op het fornuis suikerbieten stond te koken. Dat fornuis herinner ik me ook nog, een groot zwart geval met bovenop een serie ringen die met de pook weggehaald werden naar gelang de grootte van de pannen varieerde.

Brood kwam nog gewoon van de bakker die aan huis kwam. Je had wit- en tarwebrood, meer niet. Wit brood was luxe. Die zeldzame keren dat het brood ’s morgens op bleek te zijn werd één van de kinderen naar bakker de Looze, die verderop aan de Kerkweg zat, gestuurd om een halfje bruin. Dat was dan vaak nog warm en geen groter feest dan er boter op te smeren dat dan direct smolt met daarop stroop uit een grote kartonnen beker.
Later kregen we naast boterhammen ’s morgens een bord Brinta dat je niet te lang moest laten staan omdat het dan dik werd wat ik niet lekker vond.

Omdat mijn vader slager was bij Bol op de Ringdijk aten wij veel worst op het brood. Op zaterdag bracht mijn vader een zak gesneden leverworst mee omdat het na het weekend niet meer vers genoeg was. Drie stukjes op een boterham, meer niet. Ambachtelijke leverworst, ik heb ze zo lekker nooit meer gegeten. De oma van mijn moeders kant en haar broers hadden allemaal een varken dat mijn vader in de herfst slachtte, waarna het vlees ingemaakt werd omdat de vrieskist nog niet uitgevonden was. Ik herinner me de grote ballen gehakt die in het vet in een weckpot gedaan werden. Tussen al dat witte vet zag je de ballen tegen het glas aangedrukt zitten. Ze smaakten erg lekker. Over cholesterol maakte in die tijd niemand zich druk, men wist niet eens dat zoiets bestond. Ook aten we bij ‘Oma ’t Ambacht’,  zoals we haar noemden omdat de andere oma in Slikkerveer woonde, op het brood zure zult, gemaakt van de kop van het varken wat ‘hoofdkaas’ genoemd werd. Dat vond ik als een van de weinige dingen van het varken niet echt lekker.

Mijn moeder weckte allerlei groenten en fruit voor de winter: aardbeien, kersen, pruimen, bonen, kroten (bietjes) en nog veel meer. Ik zie de rijen weckflessen in de kelder nog staan en het was feest als er een fles aardbeien voortijdig openging want dan moest hij leeg gegeten worden voor de inhoud bedierf. De zinken ketel waarin de flessen gezet werden om te wecken staat nu gevuld met planten in mijn tuin. Op zondag was er draadjesvlees wat uren had staan garen op een petroleumstel, groen geëmailleerd met daarop de woorden Origineel Haller. We hadden ze in verschillende maten; een pits, twee pits, drie pits en vier pits. Omdat we nog geen gas hadden werd 

op zondagavond alvast een ketel met wasgoed op het vierpits kookstel gezet. Als de vlam niet goed afgesteld was kon dat aardig wat roet geven. De petroleum kochten we bij de olieboer Punt die langs de deur kwam en op Rijsoord langs de Rijksstraatweg een schuur had. Hij reed op een soort grote bakfiets. Petroleum zat in van die typische schenkkannen met bovenop een handvat en een tuit.

Als het zomer was aten we zomergroenten en ’s winters wintergroenten. Dus ’s winters veel stamppotten met een kuiltje voor de jus in het midden en ’s zomers de groenten die voorhanden en dus goedkoop waren. Niks aardbeien met Kerstmis of tomaten in januari. Mijn vader lustte geen tomaten. Dat kwam zo:  Als jonge jongen werkte hij wel eens bij een tuinder die een kas had. Op een gegeven moment had die tuinder iets nieuws in de kas staan. Het kwam uit Amerika en heette: Tomaten. Mijn vader was erg nieuwsgierig hoe dat zou smaken en pikte op een onbewaakt ogenblik zo’n mooie, groene tomaat omdat hij niet wist dat ze nog rood moesten worden. De smaak viel zo tegen dat hij voor de rest van zijn leven genezen was. Zo straft het kwaad zichzelf.

De soep thuis was altijd zelfgemaakt, heerlijk, met verse groenten, getrokken van een mergpijpje met balletjes die ik soms mocht draaien. Dat leverde wel vette handen op. We aten soms de meest vreemde toetjes, vaak van restjes. Zo was daar b.v. broodpap: warme melk met daarin stukjes brood met wat kaneel en suiker er over. Of rijst met boter en suiker, of eigengemaakte pudding met bessensap die nogal zuur was. Ook aten wij macaroni als toetje, weer met boter en suiker. Later kwamen de flessen dikke yoghurt, een zegen voor de jeugdige mensheid. Wij aten ook karnemelkspap met stroop. Daar kon je zo mooi je naam mee in de pap schrijven. De letters werden steeds dunner. Ik weet niet meer of mijn moeder die pap zelf maakte op bij de melkboer kocht. Havermout was ook populair, ik koop het nog wel eens en ik vind het nog steeds lekker, vooral met een bergje suiker in het midden. Griesmeelpap, met of zonder rozijnen vond ik ook lekker. Vla met bitterkoekjes was populair in huize Rijsdijk mede omdat mijn vader dat lekker vond. Soms, als er de vorige dag aardappels overgebleven waren, kregen we die aardappels geprakt en met karnemelk overgoten als toetje. Weggegooid werd er niet veel.

Op zondag maakte mijn moeder vla die ze in een schaal deed die de vorm van een druiventros had. Als ze dan die vorm omkeerde op een groot bord lag de vla nog minstens tien seconden na te trillen. Het vel vond ik niet zo geslaagd, daar kon je een rondje van 36 seconden op schaatsen, evenals op het vel die op de volle melk kwam nadat ze gekookt was. Over die pudding ging steevast nogal zure bessensap uit een weckfles. Er waren in die tijd een paar ijzersterke combinaties waar zelden van afgeweken werd: Zo hoorde bij spinazie een ei, bij peentjes vis, bij kroten uitgebakken spek, bij sla Salata en ook een ei en bij zuurkool kreeg je een stuk warme rookworst. Van de slager zelf, héééérlijk. Die zuurkool maakte mijn vader zelf in een tonnetje dat hij door kuiper Ippel op de Molendijk had laten maken. Iets niet lusten was er niet bij want: ‘liever koekjes werden er niet gebakken.‘ De kunst aan tafel was om bij de soep het laatst aan de beurt te zijn, vanwege de balletjes die onderin zaten, en bij de vla het eerst, vanwege het vel die onderop zat na het omdraaien van die druiventros en bij de griesmeelpap ook het laatste vanwege de krenten en rozijnen.

Als ik nu nog aan dit soort zondagseten denk hoor ik weer die stem van G.B.J. Hilterman die de toestand in de wereld aan ons, eenvoudige zielen, uitlegde. En als je iets niet lekker vond had je pech gehad. Wij, en velen met ons, moesten ‘eten wat de pot schaft’. Daaraan denk ik wel eens als ik hoor wat sommige mensen allemaal niet lusten, vaak zonder het ooit geproefd te hebben. Wat dat betreft heb ik een goede jeugd gehad want ik durf te zeggen dat ik alles lust. Niet dat ik alles even lekker vind, maar dat is een andere zaak. Als er geen of te weinig broodbeleg was haalde mijn vader uit de kelder een blikje gecondenseerde melk met suiker dat hij nog overgehouden had van de voedseluitdeling vlak na de oorlog. Dat smeerden wij dan op ons brood en wij kinderen waren er dol op. We noemden het ‘lekkers’.

Een minpuntje was de lepel levertraan, ’s avonds voor we naar bed gingen. Er was een reclamekreet; ‘neem ’s avonds voor het slapen gaan een lepel Draaisma’s levertraan’. Iedereen vond de levertraan uit die grote vettige fles vies en ter compensatie kregen we er een snoepje achteraan. Later kwamen er levertraancapsules maar dat was na mijn kindertijd. Als je hoestte kreeg je een lepel teerstroop, erg zoet en dus voor kinderen lekker. Voor een verjaardag van de ouders werd een fles zoete rode Spaanse wijn en een fles boerenjongens gekocht en soms, in een dolle bui, een fles advocaat. Daar hoorde dan ook nog slagroom op waar je je een kwartier lam op stond te kloppen met een vork. Advocaat was in die tijd een typisch vrouwendrankje. Mijn vader dronk niet, dus bier, jenever, cognac of zoiets kwam niet in huis. Jaren later, toen mijn zusters vrijers kregen die thuis kwamen, deed ook het bier zijn intrede in huize Rijsdijk.

Er zijn weinig dingen die zoveel herinneringen oproepen als geuren en smaken. Bij mij is dat de stem van G.B.J. Hilterman bij draadjesvlees en die druiventros op zondag bij pudding. En wat vonden we het lekker, geen ‘liflafjes’ maar gewoon ‘eten wat de pot schaft.’ En zo hoort het ook anders vind je ‘de hond in de pot.’

 

Teun Rijsdijk.