De villa, Huize de Heul, de vroegere residentie van de bekende scheepsbouwer Cornelis Verolme.
Ook ik heb in mijn jeugd dingen gedaan die niet door de beugel konden. Appeltjes pikken bij voorbeeld, om maar eens een van de minste te noemen.
Sommige mensen noemen dit ook wel kwajongensstreken, maar het ligt er maar aan wie dit zo noemt. Als het jouw appeltjes zijn noem je het anders.
Wij pikten appeltjes uit de tuin van Cornelis Verolme. Hij merkte er toch niks van, de appeltjes werden nooit geplukt, behalve door ons dan en hij had het veel te druk met mammoettankers bouwen. Ze waren zo zuur (de appeltjes bedoel ik een mammoettanker heb ik nog nooit geproefd) dat ik ze thuis zou laten liggen, maar ja, de spanning maakte ze lekker.
Op een keer zaten wij met een paar jongens boven in de appelboom toen de huishoudster ons zag en de tuin inkwam om ons weg te jagen. Op ons maakte dat geen indruk, wij gooiden wat appeltjes naar haar toe maar toen ze wegliep met de mededeling dat ze de politie ging bellen, maakten we dat we wegkwamen.
Op een andere keer kwam iemand met een lang stuk touw aan en bonden wij een aantal deurknoppen in de straat aan elkaar waarna wij overal aanbelden. Dat gaf wat gedoe met deuren die niet open konden. Toen iemand zijn deur wel een stukje open kreeg en de straat in probeerde te kijken trok een van ons hard aan het touw zodat de man met zijn hoofd klem kwam te zitten. Het touw zijn we wel kwijtgeraakt.
Ook met een spiegeltje vanaf de straat iemand in zijn gezicht schijnen die in huis zat te eten of de krant lezen, was populair.
Oké, totnogtoe kunnen we het nog wel kwajongensstreken noemen evenals het d.m.v. een brandglas laten smelten van het celluloid omhulsel van een fietsstuur. Ook de veters van een nietsvermoedend iemand in brand steken met een brandglas was onschuldig maar het leeghalen van een palingfuik of het stropen met een net in verpacht viswater wordt al een beetje crimineel. Ik zeg met opzet, een beetje, omdat wij dat niet zo zagen.
Uit mijn allervroegste jeugd herinner ik mij dat er, vlak na de oorlog, een viaduct naast de Kerkweg over de Rijksweg gebouwd werd. Er was een nachtwaker, die elke avond behoorlijk dronken op een laddertje klom om lantaarns op te hangen bij de gevaarlijke plekken. Op een dag zaagde iemand een tree uit het trapje en de man viel zich bijna te barste.
Over het randje, vind ik.
Belletje trekken is tamelijk onschuldig evenals portemonneetje trekken. Dat ging zo; je nam van huis een lege portemonnee mee, andere waren er bijna niet, deed er een draadje garen aan en legde hem op het trottoir. Zelf kroop je weg en als iemand de portemonnee op wilde rapen trok je aan het touwtje.
Ook pijltje schieten was populair. Je haalde bij de elektricien een meter van die witte kunststof elektriciteitspijp, knipte een tijdschrift, in mijn geval de NCRV gids, in stroken en draaide van die stroken pijltjes van papier waarna je de punt in je mond nat maakte om het te laten plakken. Die pijltjes kon je door hard te blazen met die buis ver weg schieten bij voorkeur door een openstaand raampje. Ik heb eens zo’pijltje in de haarknot van een passerende vrouw geschoten die er nietsvermoedend de hele Kerkweg tot dorp toe mee is afgelopen.
Ook populair waren katapulten. Je zaagde uit een heg een mooie gevorkte tak, knipte uit een oude fietsband een lange strook met in het midden een verbreding en maakte de beide einden van de fietsband aan de twee punten van de vork vast en je katapult was klaar. Met gedroogde erwten kon ze zo heel mooi schieten vooral tegen ramen waarachter mensen nietsvermoedend zaten. Ik was daar tamelijk bedreven in en een kat op 10 meter afstand was geen probleem voor mij. Ze liepen dan ook met een eerbiedige boog om onze tuin heen, dat kan ik u verzekeren.
(Ja, ik weet het, dieronvriendelijk, maar dat woord werd pas later uitgevonden).
Het pennetje uit een deurkruk halen was ook leuk vooral als je het gezicht zag van degene die met de knop in zijn hand stond als hij of zij naar binnen wilde. Wij hadden op de Kuyperschool w.c.’s waar aan de binnenkant een haakje en oogje zaten. Als je het haakje recht overeind zette en de deur heel zachtjes dicht deed bleef dat haakje overeind staan. Als je daarna een klap tegen de deur gaf viel dat haakje niet zelden in het bijbehorende oogje. Leuk voor de conciërge maar niet leuk als je nodig ‘naar achteren’ moest en alle w.c.’s ‘op slot’ zaten.
Voetballen op straat mocht niet maar we hebben het bijna allemaal gedaan. ‘Tuut, bal in je zak’ was een veelgehoorde kreet in die dagen. Carbid in de inktpot op school was ook leuk maar stonk wel. Ook met een punaise op de stoel van de leraar kon je scoren, vooral met strafregels. (Ik kom naar school om te leren en niet om ondeugende dingen te doen)
De eerste keer dat ik met mijn vader ging vissen met een bootje op de Waal, ik was nog erg jong, was hem niet verteld dat je een vergunning nodig had voor vissen in dat water.Toen we gecontroleerd werden door de waterpolitie kreeg hij een bon, wat de sfeer in het bootje niet ten goede kwam. Een van de twee politieagenten zei tegen me; ‘je hebt beet”, maar ik was zo boos op die mensen die mijn dag kwamen bederven dat ik voor straf mijn hengel niet ophaalde.
Gelukkig zijn al die kwajongensstreken inmiddels verjaard en ik beloof u dat ik het nooit meer zal doen.
Hoe leuk het soms ook was.
Teun Rijsdijk.