Soldaten op de Ringdijk op weg naar het terrein van Smit Slikkerveer voor ontwapening.
Bij het uitbreken van de oorlog op de 10e mei 1940 woonden wij in het oude Patrimonium. Ik herinner me nog wel het een en ander:
Door een zwaar geronk naar buiten gelokt, staarden we al gauw met heel de buurt naar boven waar het geluid vandaan kwam. Bijzonder laag en voor tegenwoordige begrippen bijzonder langzaam, kwamen ze overvliegen. Ik weet niet of ik voor die tijd een echt vliegtuig had gezien, maar deze… daar ging een zekere dreiging van uit. De deur van het vliegtuig stond open, en we konden de soldaten, in de deuropening, bekijken alsof ze op de grond stonden.
Patrimonium.
De eerste confrontatie met “de vijand” kwam nog die zelfde dag. Ons gezin was bij opoe De Winter op het hoekje van de Kuyperstraat en de Hovystraat helemaal aan het einde van Patrimonium, toen er weer geronk onze oren bereikte, nu wat kleinschaliger en dichterbij. Het was een motor met zijspan, met twee gehelmde soldaten, die gespannen om zich heen keken alsof er elk ogenblik een aanslag op ze gepleegd zou kunnen worden. Ze brabbelden wat in een voor ons vreemde taal, waarna mijn moeder de soldaten probeerde duidelijk te maken hoe ze terug konden rijden. Je had onze gezichten moeten zien, toen ze ter plekke om hun as draaiden, en net zo snel vertrokken als ze gekomen waren.
Daarna veranderde het leven, lange colonnes paard en wagen stonden soms van restaurant “Mattie” einde Kerkweg, tot aan de Beneden Ringdijk op Slikkerveer. De soldaten vroegen om “schnaps” en kregen van mijn vader in de winkel (hij sprak geen Duits) goudgele bakolie, wat na een forse slok enige hilariteit veroorzaakte. En we raakten er aan gewend dat we niet meer onder elkaar waren. Maar er was ook verzet in de vorm van het “Zangertje” (wie weet het nog?) Handig sprong hij over alle hekken om de tuinen in Patrimonium, zong zijn lied, waaronder het Wilhelmus, en weg was hij weer.
De Oranjestraat.
In 1941 verhuisde ons gezin naar de Oranjestraat (Coöperatie Volharding). Zonder van collaboratie beschuldigd te willen worden, heb ik een paar jaar later, toen de Duitsers naar onderkomen zochten, op straat aan soldaten verteld: “Wij hebben nog wel een kamer over”. En daardoor kregen we Hans Rich als gast te logeren. Een beschaafde Duitser die zich pas om zes uur meldde. Hij wist dat mijn vader dan thuis was. Hij vertelde sterke verhalen over wat hij had beleefd aan het front. Kort daarna werd hij al weer op het oorlogspad gestuurd, naar Frankrijk. Ik was inmiddels 10 jaar toen de meest tot de verbeelding sprekende dingen gebeurden in de Honger Winter. Het begin van het einde van de oorlog, die onze vaders volgden bij de clandestien weggestopte radio. Op de watertoren werden eerst nog zelfverbouwde tabaksblaren, en later ook bieten- en krotenbladeren verwerkt tot rookgerei (stinken!). Het eten werd steeds kariger. Voor de Ridderkerkers was het met veel pijn en moeite nog wel te verzorgen, maar de mensen uit de stad, hadden alleen buiten de stad nog iets te zoeken. Toen dan ook een magere man bij ons in de Oranjestraat achterom kwam, om eten te vragen, herkenden wij onze Oom Roel uit Schiedam echt niet meer, zó mager was de man, die voor een groot gezin moest zorgen, geworden.
Bevrijding.
Van sommige (bekende) jongens uit de Oranjestraat, werd verteld. “Die zijn al door de linies bij onze bevrijders in Brabant terecht gekomen”. Maar bij ons duurde de bevrijding nog lang, voordat onze overbuurman Jan Janus Pot met een ratel naar buiten kwam, omdat hij via de radio had gehoord dat “ze” gecapituleerd hadden. Heel veel mensen kwamen opgewonden, druk pratend, de straat op. Er gebeurde ineens van alles, wij lagen al in bed, maar konden daarna getuige zijn van de wreed verstoorde en van korte duur zijnde feestvreugde.
Uit de lunchroom van Bothoff, bij ons op de hoek, kwamen Duitse soldaten naar buiten, en begonnen in de lucht te schieten. Mijn vader dook achter het muurtje van de buren, maar mijn moeder wandelde, tussen de soldaten door, rustig naar haar huis. Achteraf hoorden wij dat deze zelfde soldaten betrokken waren geweest bij het drama met de bekende tragische afloop op de Donckselaan, (zie boekje 23 Stichting Oud Ridderkerk).
Ontwapening.
Dan de ontwapening van de mannen die tot voor kort luid zingend “den wir fahren gegen Engeland” door onze straten marcheerden, strak in het gelid. Het was een troosteloos zootje jongens blootshoofds en zonder koppel. Op de ka naar het pontje kwamen ze aansjokken (het marcheren hadden ze inmiddels afgeleerd) om op het terrein van Smit Slikkerveer te worden ontwapend, wat niet helemaal gelukt is. Sommige dingen werden weggegooid b.v. geld en ik vond een prachtig rood zakmes, dat ik trots één dag droeg verankerd aan mijn broeksriem. Mijn vriend Henk van Vuren en ik vonden in de dakgoot van de fietsenstalling nog een fonkelnieuw geweer en een sirene, die we, trouw aan het gezag, bij Frank Smit inleverden. Die zelfde week hebben we nog het uniform van een Duitse soldaat met een blikken ornament in onze garage gevonden, hoe de man aan een kostuum gekomen is weten we niet.
Wat we ons nog goed herinneren zijn de daarop volgende gebeurtenissen. Film op de weide van diezelfde Joppie Groenenboom het product was “It’s in the air” met in de hoofdrol George Formby. In die nacht is mijn prachtige, een dag doorvoor gevonden rode mes, ongemerkt van mijn broekriem afgesneden, maar deze teleurstelling kon de feestvreugde niet drukken. Een ander feest was op de havenkade, alles wat branden kon werd op een hoop gesmeten en in brand gestoken. Het moet aan het einde van 1945 zijn geweest want het was vreselijk koud. Een groots vreugdevuur, en dansend daarom heen, een bekende Ridderkerker die, met kussens onder zijn trui, een parodie vertolkte op de dames die hadden geflirt met de vijand.
Blij en dankbaar.
De Ridderkerkers waren blij en dankbaar, wat ook tot uiting kwam in diverse vieringen in de kerken. Ds. Gabe van der Zee (dezelfde van het boek “500 jaar Ridderkerk”) heeft er een boekje genaamd “KEERPUNT” aan gewijd, waarin hij in het voorwoord het volgende memoreerde.
Marius van Veen.