2 oktober 1987. Geert-Jan Boele tijdens de opening van de expositie “Boele Bolnes” in de Ridderkerkse Oudheidkamer.
Wij werden vroeger ‘Dijkers’ genoemd omdat wij behoorden tot de bekende families aan de Dijk en dan praat ik niet alleen over Ridderkerk maar van Sliedrecht tot Rotterdam. Wij horen niet tot de oudste dijkers, wij zijn hier gekomen in 1853, maar de Familie Pot was hier al in 1813 dus de eersten waren wij niet. Onze instelling was meer gericht op de lokale mentaliteit dan op het stadsleven dat wil zeggen; hard werken om iets te bereiken en dat geldt ook voor de families die bij ons gewerkt hebben. Ik ben op 13 juni 1929 in Slikkerveer geboren. Ik heb mijn jeugd doorgebracht in Slikkerveer tot ik naar de lagere school ging in Rotterdam wat duurde tot 1940 want door het uitbreken van de oorlog ging ik in 1940 naar de Nutsschool in Slikkerveer. Ik voelde me daar meer thuis dan in Rotterdam, daar werd ik ’s morgens gebracht en ’s avonds weer gehaald en buiten school had ik daar geen contact maar in Slikkerveer wel. Ik herinner me dat het schoolhoofd in die tijd mijnheer Verhoeven was die ik later nog ontmoet heb in den Haag en ik heb ook veel contact gehad met zijn zoon Paul Verhoeven de bekende regisseur van o.a. Turks Fruit die helaas een jaar geleden overleden is. U begrijpt dat mijn studie technisch was en natuurlijk scheepsbouw. Tijdens de oorlog in Rotterdam wat met onderbrekingen, ging ik op het Rotterdams Lyceum, dat in een meisjesschool gevestigd was, die wij overigens nooit zagen, want als wij kwamen waren zij weer weg. Daarna ben ik op een kostschool terecht gekomen waar ik om gezondheidsredenen, het eten was erg slecht, weer vertrokken ben. Die school was in Voorschoten waar erg veel mensen uit Indonesië zaten. Daarna ben ik naar Den Haag gegaan waar ik mijnheer Verhoeven weer tegen kwam die kamers voor mij geregeld heeft. In 1944 ben ik naar huis gekomen omdat het in Den Haag gevaarlijk was, denk maar eens aan het bombardement van Bezuidenhout en in 1946 ben ik weer teruggegaan naar Den Haag waar ik uiteindelijk eindexamen gedaan heb. Omdat ik goede cijfers had kon ik in een zgn. Sterklas komen op de MTS in Dordrecht, tegenwoordig HTS. Sterklas wil zeggen dat je in de vakantie al begon met de opleiding die je de mogelijkheid gaf direct in het tweede jaar te komen. Na het tweede jaar ben ik naar de vierde klas gegaan en toen ook afgestudeerd. We hebben nog overwogen om in het buitenland verder te studeren maar omdat tijdens de oorlog mijn talen niet zo goed ontwikkeld waren, ja Duits maar dat lag na de oorlog niet zo goed, hoewel ik voor de oorlog een Oostenrijkse gouvernante had die in de oorlog weggegaan is omdat het regime haar niet zo goed lag, ben ik na de oorlog naar Schotland gegaan om te werken op een scheepswerf Danish Brothers vlakbij Glasgow. Het was een hele goede werf, alleen hadden ze een wat ouderwetse methode van klinken. Er was ook een hele goede machinefabriek bij maar ik heb meer op de werf gewerkt o.a. op de spantenvloer. Ik had in Nederland een lassymposium gekregen en dat heb ik toen vertaald voor die Schotten. Daarna ben ik, om de Franse taal machtig te worden, naar een werf in de buurt van Luik gegaan. Daar heb ik niet zo’n prettige tijd gehad; een Vlaming was daar niet geliefd en een Nederlander zeker niet. Ik heb daar in de gieterij gewerkt waar ik het niet zo naar m’n zin had. Daarna ben ik naar de motorenbouw gegaan waar ik gelukkig wel tijd had om in de avonduren Frans te studeren en ook tijd om me wat meer te verdiepen in de werktuigbouw. Ik ben na de HTS ook nog in militaire dienst geweest bij de Kon. Luchtmacht. Ik had liever bij de marine gediend maar het is bekend; als je iets van scheepsbouw weet kom je niet bij de Marine. Ik werd daar magazijnofficier; formulieren invullen in achtvoud. Ik heb mijn diensttijd niet kunnen uitdienen omdat ik aan het eind in het ziekenhuis terecht kwam waar ik twee keer gelegen heb. Ik heb daar ook een van Capelle ontmoet die op dit moment mijn buurman is, gek hoe iets kan lopen. Hij woont op de woonschuit op het terrein van de vroegere werf van Schram.
Toen ik op een keer in de Haagse Club uitgenodigd was op een feestje van een kennis die 21 werd heb ik mijn vrouw ontmoet die eigenlijk in Amerika woonde maar toevallig over was om haar vader te ontmoeten Haar ouders waren gescheiden en haar moeder was opnieuw getrouwd en met haar man in Amerika gaan wonen. Zij werd uitgenodigd door dat meisje dat het feestje gaf omdat ze allebei in Indonesië in een kamp gezeten hadden van de Jappen. Wij hebben toen contact gehouden en mijn vader was blij dat ik rust had gevonden, hij wist niet alles want ik heb hem natuurlijk niet op de hoogte gehouden van wat ik deed maar hij had wel zijn vermoedens.
Wij hebben uit ons huwelijk 4 kinderen gekregen, meisje, jongen, meisje, jongen.
De jongens zijn helaas niet de techniek ingegaan, ik heb het wel geprobeerd maar het is niet gelukt. De kinderen hebben allemaal in het buitenland gestudeerd .
Ik ben grootvader van drie meisjes; ik noem het altijd ‘het dreimädelhaus’.
Wij hadden niet direct een huis, ik hoopte op het huis dat op de hoek stond bij Rederij op de Lek waar nog Tabak en Koffie op stond maar mevrouw Bothoff, de eigenaresse, besloot dat het niet doorging en toen zaten we. We hebben toen nog, zoals in die tijd niet ongebruikelijk, een poosje bij mijn ouders ingewoond en uiteindelijk is het huis waar wij nu wonen, gebouwd. We zijn 9 juni getrouwd en het jaar daarop, 2 juni, zijn we erin getrokken.
Teun Rijsdijk.
Vervolg Praten met Geert-Jan Boele deel 2.