Arie Klootwijk.
Ik ben geboren en getogen in Rijsoord. Achter mijn naam staat Czn. Omdat er zoveel mensen waren in Rijsoord waren die Arie Klootwijk heetten hebben mijn ouders er Czn, Corneliszoon, achter gezet. Mijn vader en moeder kwamen allebei van de Pruimendijk. Ik ben geboren op 10 febr. 1922 aan de Mauritsweg 74. Wij zijn met 4 jongens en 3 meisjes, ik ben de op twee na jongste. Mijn vader werkte bij de lierenfabriek van Jacob Lodder aan de Havenstraat. In de crisistijd 1933 is hij daar bedankt en na een poosje is hij in het vlas gaan werken aan de Pruimendijk bij Cornelis van Nes. Ze noemden dat De Nieuwe Schans, dat is een vlasschuur Mijn moeder heeft daar ook nog gewerkt, ze zwingelde daar. Toen de oorlog begon was de Rijksweg pas nieuw en tuinders hebben toen nog spullen op de weg gezet zodat de Duitse vliegtuigen daar niet konden landen. Dat was ongeveer waar nu de Pruimendijk onder de Rijksweg door loopt.
Ik heb op school gegaan bij meester Crielaart, boven aan de Mauritsweg (waar nu het museum gevestigd is.) met zijn zoon Piet Crielaart. Dat was een heel strenge meester, als iets hem niet aanstond kreeg je een klap in je gezicht. Andere leerkrachten waren juffrouw Somsen en mijnheer Boender. Maar die laatste twee sloegen niet, dat deed alleen Crielaart maar.
In de Waal er achter was vroeger ook nog een zwembad maar dat is toen opgeheven omdat er vlakbij een roterij van Plaisier stond en daarvan werd het water zo vies dat het zwembad afgekeurd werd. Dat zwembad lag aan het eind van de Ouwedijk (Waaldijk) bij Huig de Waard en de badmeester heette Zaaier, dat weet ik nog goed.
Er waren op school 7 klassen en ik heb ze allemaal gehad. Ik heb wel veel gemakt (gespijbeld) want op zaterdagmorgen ging ik niet naar school, dan ging ik werken bij bakker de Kool met Willem van den Burg en mijn broer Jan van ’s morgens 11 tot ’s avonds 11, daarvoor kreeg ik 35 cent en een krentenbrood. En als het ’s avonds erg koud was kreeg ik een kop chocolademelk. Bakker de Kool zat in de Rijsoordsestraat wat vroeger De Breede Straat was. Daar zit nu een autozaak, naast bakker van der Waal. Ik moest mijn klompen wit maken met witkalk anders mocht ik niet mee, dat was mooier als we bij de klanten kwamen.
Ik heb ook nog bij Huig de Waard gewerkt en bij een kruidenier, nog een halfjaar bij de Klinknagel en daarna ben ik in vaste dienst bij bakker de Kool gaan werken toen ik 16 was. Om 5 uur begonnen we met brood bakken en daarna brood rondbrengen met de bakfiets of met paard en wagen. Met de bakfiets naar Rijsoord, Bolnes en Slikkerveer. De laatste klant zat aan het eind van de Molendijk, daar stond 1 huis, dat was van Van Kooten, en dan weer terug.
Ik heb in de oorlog ook nog met een handkar gelopen, dat duurde heel de dag. Je mocht niet eerder dan 10 uur bij de klanten zijn anders stond er een politieagent bij je wagen. Politieagenten waren toen Florijn, Optenbrauw of Weenink. Op Rijsoord hadden we Florijn.
Mijn wijk was de Straatweg en dan bij de Bellevue de Lagendijk op. Ik at mijn brood op bij Heijman aan het eind van de Lagendijk, als ik tijd had, daarna ging ik naar het oude Patrimonium en daarna naar Slikkerveer. In het begin met de fiets en later met paard en wagen. Ik ben aan de Oudelandseweg nog eens in de sloot gereden, de broden lagen in het water.
Later is de bakkerij Van de Kool overgegaan naar bakker Van der Linden aan de Straatweg.
Tijdens de oorlog moest ik eens naar Dordt om gekeurd te worden. Ik had toen al een kunstgebit en ik dacht; ‘laat ik dat eens uitdoen en raar gaan praten. Laat ik nou afgekeurd worden. Ik kom in de Breede Straat bij De Kool en ik zei: ‘Ik ben afgekeurd.’ Dus dat was voor elkaar ik hoefde niet naar Duitsland. Honger hebben wij nooit gehad, daar zorgde ik wel voor. ‘Die in de wijngaard werkt mag de vrucht eten’, zei mijn moeder altijd. Na de oorlog heb ik ook gewerkt als ambulant kelner bij Punt op de Molendijk.
In 1953 ben ik gestopt bij Van der Linden en ben ik nog twee jaar taxichauffeur bij Rien Amt geweest aan de Molendijk. Die had wel een stuk of 6 auto’s, we reden veel voor Boele of ziekenritjes naar het ziekenhuis. Ik ben ook een paar keer naar Antwerpen geweest
We zijn ook nog eens met 13 collega’s in twee wagens naar Parijs geweest, dat was een uitstapje. We hebben daar toen ergens met z’n dertienen 65 flessen wijn leeggedronken Dat was bij iemand die in de oorlog bij Punt was en die daar woonde.
Intussen was ik in 1952 getrouwd met Cornelia Dam uit Bolnes. Wij hebben eerst bij mijn zuster ingewoond aan de Kievitsweg, later zijn we naar de Caspar van Gendtstraat gegaan. Daarna hebben we met z’n zessen door Bram Hooghart een blokje huizen laten bouwen aan de Govert Flohilstraat op Rijsoord, maar daar heb ik maar 9 maanden gewoond.
Na de oorlog ben ik in 1954 kelner geworden bij Punt, St. Joris, tot 1964. Ik begon daar in m’n eentje maar inmiddels is de boel aardig uitgebreid. Er is ook nog een bioscoop geweest maar die is weer weg.
Ik wou graag voor mezelf beginnen en in 1964 ben ik met Gravestein, die had een café aan de Havenstraat wat er nog staat, gaan praten en dat café heb ik toen overgenomen. We hebben daar 8 jaar boven gewoond, het was erg klein.
Op een gegeven moment stond er een advertentie in de Combinatie: ‘een pachter gevraagd voor sporthal De Fakkel’. Er waren 40 inschrijvingen maar ik kreeg het. Toen ben ik daar in 1972 begonnen. Daarna is De Beverbol erbij gekomen en weer later Sporthal Drievliet waar mijn zoon Arie in staat. Maar nu ben ik 65 jaar en wil ik wat minder gaan doen en wat dingen gaan afstoten. De Beverbol en de Sporthal Drievliet wil ik wel houden.