1957. Rijsdijk, later verhuisd naar de Baljuwstraat en de winkel met woonhuis verkocht aan Van Vuuren.
De oorlog en Indonesië.
Gedurende de oorlog werd de kwaliteit van de stoffen in de winkel steeds slechter maar, en dat klinkt misschien gek, het grootste probleem voor veel mensen was dat er bijna niks te roken was. Er was een zekere Honkoop, die uit Brabant kwam en goed de weg naar België wist Hij bracht balen Belgische shag mee naar Slikkerveer. Op een gegeven moment had hij van iemand een tip gekregen dat er huiszoeking gedaan zou worden. Om zijn handel te beschermen bracht hij alles naar zijn broer die tegenover ons woonde. Alles liep goed af en de shag ging weer terug. Die broer dacht dat hij wel iets zou krijgen voor de moeite, b.v. een pakje shag dat 80 gulden kostte. Maar wat deed zijn broer, hij gaf hem een rijksdaalder! De broer hield die rijksdaalder met een verbouwereerd gezicht in zijn hand en Honkoop zei; ‘nie goed?’ Hij pakte de rijksdaalder terug en toen had zijn broer niks. En nu nog, een generatie na de oorlog zeggen wij bij ons thuis als er iets niet klopt; ‘nie goed?’
Net na dolle dinsdag kwam er een colonne Duitsers met twee officieren die bij ons moesten slapen. Wij zaten net te kaarten en een van die Duitsers vroeg ons; ‘mag ik meedoen?’ Wij hadden eigenlijk willen zeggen ‘joh, ga jij fijn naar de Heimat’ maar dat durfden wij niet.
Hij mocht meedoen. Ik was de schrijver en zette boven aan het lijstje een M van Mof. Die kerel had dat door en zei; ‘was ist das?’ Ik schrok me rot en ik wist niet wat ik zeggen moest maar mijn vader zei, heel ad rem; ‘militair’.
Omdat wij dachten dat ze in Indonesië op ons zaten te wachten heb ik me na de oorlog opgegeven als vrijwilliger maar mijn vader wilde niet tekenen. Later moest ik er toch naar toe als dienstplichtige bij de 7december divisie waar ik telegrafist werd. Ik ben 3,5 jaar in Indonesië geweest op West Java. Ik heb de politionele acties meegemaakt. Spannend? Ik kan je dit vertellen: als ze op je schieten is dat even erg. Maar als dat ophoudt dan is dat weer over, zeker als ze je missen.
Toen ik terugkwam stond dezelfde dag de Harmonie van Slikkerveer voor mij te toeteren. Ik moest op het straatje gaan staan en er hing een bord aan de gevel met ‘welkom thuis’. Ik vond het een beetje gênant. Er zijn daar wel excessen geweest maar ik ben het niet met Dr. Lou de Jong eens dat er vreselijk de beest is uitgehangen. Dat heb ik in ieder geval nooit gezien. Wij voelden ons daar ook geen bezetters. Indonesië was van ons, vonden wij. De mensen dachten daar zelf anders over maar dat had ik niet door.
Toen ik weer thuis was ben ik in de winkel van mijn ouders gaan werken en op een gegeven moment heb ik die winkel overgenomen. Ik ben met Suze Blaak uit Ridderkerk getrouwd en zijn wij samen de winkel gaan doen.
Wij hebben ook kinderen gekregen; wij liepen 1 op 2, een kind in de twee jaar. Later zwakte dat iets af. Mijn ouders zijn toen onder de winkel gaan wonen, ze namen het huis van weduwe de Bes over en lieten er door de firma Fraanje een hele grote garage achter bouwen. Dat was ook de werkplaats want wij gingen ook stofferen en meubels bekleden. Dat deed mijn moeder, later met mij en mijn zus Rie die getrouwd is met Adrie Hoek.
Naar Ridderkerk.
Na 2 jaar ben ik naar Ridderkerk gegaan. De firma Rijsdijk, woninginrichting, waarvan de baas den Engelsen heette en met een dochter van Rijsdijk getrouwd was heeft zijn zaak aan mij gekocht en is een modezaak begonnen die nu nog bestaat.
Vroeger werd er veel op de pof gekocht. De mensen haalden wat als ze het nodig hadden en betaalden als ze geld hadden en dat kon aardig oplopen. Toen ik stopte is er aardig wat blijven staan dat nooit meer betaald is. Zo ‘n 20% van wat er toen openstond is nooit meer terechtgekomen.
Den Engelsen was een typische figuur. Hij was op een keer ’s avonds op stap geweest en dat was flink uitgelopen want hij lustte wel wat. Toen hij ’s morgens om zes uur thuiskwam dacht hij: ‘mijn vrouw slaapt nog, ik glij stiekem in bed en dan slaap ik nog een paar uurtjes.’ Maar zijn vrouw werd wakker en zei; ‘joh, waar kom jij nou vandaan?’ Waarop hij zei: ’ik ga er vanmorgen eens vroeg uit, ik ga vissen.’ Hij heeft het me zelf verteld.
Toen ik hier al zeker tien jaar op Ridderkerk zat kwam ik op een keer Leen Bakker tegen die tegen me zei; ‘ik koop alles, ook jouw zaak.’
Ik zei ‘Joh Leen, dat kan. Dat hangt van de prijs af.’ Hij deed mij een schitterend bod maar ik dacht dat het bluf was. Als je die man tegenkwam leek het een vreselijke bluffer maar dat was hij niet. Hij deed het gewoon. Toen heb ik hem mijn zaak verkocht en ik huurde de winkel weer van hem. Na een jaar of 15 is de zaak overgegaan naar Poppeliers.
Ik woon er nog steeds boven. Na deze zaak heb ik nog een zaak gehad die Artiek heette, een quasi antiekzaak, maar dat beviel me niet.
Café ‘eenennegentig’.
Op een gegeven moment kwam er iemand bij me die geld van me wou lenen. Ik zei dat ik dat niet deed maar hij zei dat hij een cafeetje wou kopen. Wij naar dat zaakje en dat was me toch een schitterend cafeetje. Het heette ‘eenennegentig’ naar het huisnummer. Ik vond het zo mooi dat ik er zelf een bod op deed, veel lager dan dat ze ervoor vroegen. Maar ik kreeg het. Daar heb ik toestanden meegemaakt. Ik had in die tijd een soort dagboek waar ik later korte verhaaltjes over schreef. Ik heb die verhaaltjes eens opgestuurd naar Elsevier en die raadden mij aan een lang verhaal te schrijven en al die korte verhaaltjes daarin te verwerken.
Als hobby ben ik daar nu af en toe mee bezig maar het duurt wel erg lang. Ik heb ook nog een boek geschreven ‘de vuile was’ wat in alle opzichten een slecht boek was hoewel er dertienduizend van zijn verkocht. Die tweeduizend die over waren heb ik van de uitgever teruggekocht en toen heb ik die in het café uitgedeeld. Iedere nieuwe klant kreeg er een. Ze kochten een pilsje van een gulden en kregen een boek mee van negen gulden. Ik heb er nu geen een meer. Jan Cremer had veel succes in dat genre en ik dacht dat ook te kunnen doen maar dat lukte niet.
Er kwamen in het cafeetje heel veel verplegers en verpleegsters uit het van Dam ziekenhuis, het vroegere Diaconessenhuis. Het was een goudmijntje maar op een bepaald moment ben ik er mee gestopt om weer wat anders te gaan doen.
Nog een verhaaltje tot slot; Ik had een klant, Han, hij was journalist. Op een bepaald moment zei hij tegen me; ‘Zeg Jan, weet je waarom ik homofiel geworden ben?’
Dit is, tussen haakjes, geen mop maar echt gebeurd.
Ik zei; ‘Joh Han, ik wist niet eens dat jij homofiel ben. Ik dacht dat jij getrouwd was en een paar kinderen had.’
‘Ja’ zei hij, ‘maar ik ben homofiel geworden omdat vrouwen altijd zo zeuren .’
Een weekje daarna had ik thuis een meningsverschil met mijn vrouw en ik zeg ‘hou jij nou je mond maar want weet je waarom Han homofiel geworden is? Omdat vrouwen altijd zo zeuren en als je niet ophoudt word ik dat ook.’
Later vertelde ik dit voorval aan Han die zei ‘nou, laat ik je dan eens wat anders vertellen. Ik heb nu een vaste vriend maar die kan ook zeuren hoor.’