De vroegere plaatwerkerij van Van Dam aan de Ringdijk te Bolnes.
Na de bevrijding.
'Tot mijn veertiende heb ik op school gezeten. Ik ging niet naar de ambachtschool. Daar was geen geld voor. Na de bevrijding werkte ik tot september 1946 bij boekhandel Huizer. Ik was toen nog net geen vijftien. Huizer was invalide, had een winkeltje en het agentschap voor dagblad Trouw. Hij had in de oorlog clandestien aan het verzetsblad meegewerkt. Het blad stelde na de oorlog niet veel voor hoor: één velletje. Ik bracht het de hele zomer lang en in 1946 rond, zes keer per week. Trouw werd door de lijnbus meegebracht uit Rotterdam. Eerst dubbelvouwen en dan in een kist op de fiets. Ik deed het na schooltijd, van 4 tot 6 uur. Maandag moest ik wekelijks geld ophalen, 31 cent. Daar was ik lang mee zoet, een hele ochtend. En maar bellen, aan de deur rammelen, sommigen hielden zich doof of verstopten zich. Elke week werd het aantal abonnees minder, want dan kwam de eigen krant van voor de oorlog weer uit. Ik verdiende er een zakcentje mee. Op een keer werd Huizer gebeld door een boer met de mededeling dat ik gestolen had. Wat er was gebeurd? Ik had een stukje van een zomerpeentje - die lagen in grote hoeveelheden bij die boer en waren met slootwater afgespoeld - afgebroken. Het smaakte. Dat was het. De volgende keer belde hij weer. Hij had geen krant gehad. Dat had ik expres gedaan'.
'Ik wist dat ik spoedig echt zou kunnen gaan werken bij Van Dam, een plaatwerkerij. Ik was nog veertien in september. Op zeven oktober 1946 zou ik vijftien worden, de leeftijd dat je kon gaan werken. Maar bij van Dam kon het toen al. Ik had een overall gekocht. Op de pof. Ik zorgde dat ik de eerste keer op tijd was. De nieuwe jongens kregen elk iemand uit het bedrijf aangewezen die ze het vak zou leren. Ik verdiende ƒ 7,- per week schoon. Moest daarvoor 48 uur werken, met heen en weer rijden was dat wel 65 uur. ’s Middags was er een uur schaft. Dat was toen nog zo, iedereen ging thuis eten'.
'Ik ging naar de avondschool. Er was te weinig ruimte om onderwijs te geven. Daarom zaten we de ene keer in bijvoorbeeld de Electrozaal in Slikkerveer en de ander keer in het bijgemeentehuis of in Bolnes. Twee avonden was er technisch tekenen en twee avonden meetkunde, rekenen en taal.
Ik was er haast afgetrapt. Er lag een brandend rotje onder de verwarming in het lokaal van meneer Klapwijk. Ik dook eronder en kneep het uit, want ik had directeur Vogelenzang zien aan komen sluipen. Hij reed altijd de scholen af om dan onverhoeds een lokaal binnen te komen. Of alles wel goed verliep. Zijn vinger wenkte al. "Wat heb jij daar gedaan?" was zijn vraag. "Niks", zei ik, "mijn potloodje gepakt". "Nee, nee, nee! Eruit!" Het was dan regel om de volgende week met hangende pootjes weer voor de school te staan en te wachten, anderhalf uur, tot de heer Vogelenzang aankwam. Dan netjes vragen of je weer mocht komen. Ik zei hem dat ik niet zou vertellen wie het rotje gegooid had. "Dan kon ik gaan", zei hij. De volgende week ben ik weer geweest. "Ik wil weten wie het gedaan heeft", hield de heer Vogelenzang vol. Toen heeft Kees van Wingerden gezegd dat hij het was. "Laat dan nou maar eens kijken wat je getekend hebt", zei Vogelenzang. Ik had goede cijfers gehaald, negens. De heer Vogelenzang keek de tekeningen in. "Keurig", zei hij. En ging weg. Hij kwam er - zo was hij - nooit meer op terug. Ik had mijn hart wel vastgehouden. Ik zat ook op de Bemetel-bedrijfsschool voor een middag - je werd gewoon doorbetaald - en ik wist als je van de avondschool werd getrapt, volgde ook verwijdering van deze school. En ik moest slagen want de militaire dienst wachtte'.
'Na de oorlog kon van Dam moeilijk aan machines komen. Iedereen wilde ze hebben, snap je. Alles was in puin of weggevoerd naar Duitsland. Ik weet nog: we moesten een 3 meter-schaar en een pers hebben. Dat kregen wij niet. Toen is onze directeur Hugo Groeneveld gaan lobbyen in Den Haag. Hij ging dan met een jeep die hij gekocht had en waarvoor wij de opbouw met ronde hoeken hadden gemaakt, drie dagen in de week naar Den Haag. Alleen: er zaten geen richtingaanwijzers op. Maar hij moest en zou naar Den Haag. "Kom jij maar mee", zei hij dan tegen een van ons. "Goed luisteren: draai de raampjes maar vast open. Als ik zeg steek je hand door het raam, gelijk doen. OK?" Zo ging dat. Maar wij hadden wèl na enige tijd een 3 meter-schaar en een pers.'
Hoe het zat met de veiligheid in het bedrijf? ' Die was verbeterd, zegt Job Vlasblom, 'door ome Cor'. Hij ziet mijn vragende gezicht. 'Wie ik bedoel? Cor Verolme! Het ging goed in de scheepsbouw. Als hij jarig was dan kreeg iedereen een pakje sigaretten. Bij hem hadden de arbeiders ook een veiligheidsbril en van die schoenen met keiharde veiligheidsneuzen, je weet wel. En dan sijpelde dat ook door naar van Dam. Hoe? We vroegen erom. En als ze wat weigerachtig waren dan zeiden we: "O, dan gaan we naar Verolme!" Dan was het gauw gepiept, want ze zaten om arbeiders te springen toen. Met Cor Verolme kon ik het persoonlijk goed vinden. Mijn verloofde, nu mijn vrouw, werkte bij zijn dochter en kon, toen hij voor de tweede keer trouwde, als meisje voor dag en nacht bij hem op De Heul komen werken. Dat heeft ze gedaan. Ik mocht daar ook komen. Hij stelde zich keurig voor. "Waar werk jij? Bij van Dam? O, joh, kom toch bij mij werken". Kort daarna: "Oh, nee, blijf daar maar, want die van Dam is vaak veel te laat met leveren!"'.
'Volgens mij zijn veel jongens van de Singelschool toen goed terecht gekomen. En de meisjes? Die gingen met veertien jaar van school of naar de huishoudschool'.
Dick de Winter.