P.J. Fraanje (1927-1995).
De bakermat van de familie Fraanje ligt in Zeeland, mijn vader is geboren in Kapelle Biezelinge, hij was een heel moderne man. In 1920 is hij geëmigreerd, net als mensen uit Groningen en Drente na de tweede wereldoorlog, naar Ridderkerk. Daar vond hij een plekje om een bedrijf te beginnen en dat heeft hij gedaan. Hij kwam zonder vrouw naar Ridderkerk maar bracht wel twee kinderen mee uit een eerder huwelijk, voor mij een halfbroer en een halfzuster. Mijn moeder woonde in Ridderkerk, die had een dochter, dus ook een halfzuster. Haar man was in 1918 overleden aan de Spaanse griep, mijn vader zijn eerste vrouw was aan dezelfde ziekte overleden.
Die twee zijn samen getrouwd in Ridderkerk en dat er in dat huwelijk drie soorten kinderen waren merkten wij niks. De eerste man van mijn moeder kwam uit een echte Ridderkerkse familie, Nugteren, die naam kom je hier nog wel eens tegen en zij heette van zichzelf Rijsdijk, dat is ook een bekende naam in het Ridderkerkse dus het was moeder Fraanje – Rijsdijk. Ze zijn aan de Ringdijk gaan wonen, tussen bakker Koster en Kind de horlogemaker en schuin tegenover Rieka Elderink van de klompenwinkel. Ze verkocht ook kruideniersartikelen. Als je daar gesneden kaas ging halen ging dat als volgt; ze pakte een groot mes en een ronde kaas en sneed daar met de hand plakjes af en zo ging je met gesneden kaas naar huis. Machines had ze niet.
Mijn vader had aan de Ringdijk een rijtje van zes huisjes opgekocht, daar heeft hij er twee van gesloopt en een woonhuis van gebouwd en van die andere vier heeft hij een timmerwerkplaats gemaakt. Dat was in 1920. Ik ben naar de Dr. Kuiperschool gegaan en daarna de MULO bij Paps van Dijk, zoals wij het hoofd noemden. Dat was een mooi figuur. Van Dijk was een ouderwetse hoofdonderwijzer die met gezag regeerde want o wee, als iets van thuis wel mocht maar van Paps niet, dan ging het echt niet door. Er was ook een oude conciërge, mijnheer Groeneweg, hij had een bijnaam die ik hier niet zal noemen, maar dat was zo’n ontzettende aardige man, tenminste voor de school want alles zag er brandschoon uit. Maar voor kinderen was hij niet echt aardig. Ik heb nog wel wat verhalen over hem maar die komen straks wel terug, want die spelen een aantal jaren later.
Hij speelde ook orgel en daar gebruik je veel lucht bij. En waarom zeg ik dat nou; ik was met een aantal vrienden in de tweede wereldoorlog in de Gereformeerde kerk aangesteld als orgeltrapper omdat er geen stroom was, en als er geen elektriciteit is gaat ook het orgel in de kerk niet. Nou was diezelfde mijnheer Groeneweg, de conciërge van de school, die ons door de week dwars zat als conciërge, organist in de kerk waar mijn vrienden en ik orgel trapten. En toen hebben we hem een beetje teruggeplaagd. Boven het gedeelte waar wij trapten zat een deur en via die deur kon je bij de pijpen van het orgel komen en terwijl wij stonden te trappen haalden wij wel eens wat pijpjes uit het orgel en floten wij op die pijpjes mee met het orgel, dus dacht Groeneweg dat er iets in het orgel bleef hangen terwijl wij om het hardst op die pijpjes stonden te blazen. Hij had ook de nare gewoonte om veel baspartijen te spelen op dat orgel, maar baspartijen vergen veel lucht dus als hij naar onze zin in een naspel te veel baspartijen gebruikte stopten wij met trappen en dan wist je niet wat je hoorde. Blllp, afgelopen met de muziek.
Waar nu het industrieterrein is achter de Molendijk, was toen weiland, wij keken achter uit het raam zo tegen de Kinderdijk aan. Ik heb nog een foto dat de wieken aan de Molen op de Molendijk zitten maar mijn herinnering gaat niet verder terug dan dat Oudijn daar een sigaretten- en sigarenwinkel had. Op school moesten we wel eens dropjes of sigaretten voor de onderwijzers halen en dan gingen we naar de oude molen, naar Oudijn. In 1941 ben ik naar wat nu de MTS heet in Rotterdam gegaan. Met de fiets en op het laatst met massieve banden dus dat was een gesjouw waarbij kwam dat onregelmatig die school bezet was door de Duitse Wehrmacht zodat wij dan les kregen bij de leraren thuis of in consistoriekamers of noem maar op.
Mijn moeder was erg gastvrij er was altijd koffie en soep voor iedereen die langskwam, of hij nou om een boodschap kwam of een rekening kwam betalen, of met een smoesje voor mij of mijn zusters kwam, er werd meegegeten. Het liep voor ons soms de spuigaten uit want wij vonden het wel eens hinderlijk maar zij vond het heel gewoon. In de oorlog hadden wij verplicht een Duitser ingekwartierd, die zat boven, maar in het onderhuis hadden wij onderduikers. Dat gaf natuurlijk wel spanningen in het gezin. Maar die onderduikers zaten daar eigenlijk wel veilig want niemand verwachtte dat ze daar zaten.
Jan Kind, die nu horloges en brillen verkoopt op het Raadhuisplein, was een speciale huisvriend. Fen van Dijk die nu onderwijzer is op de Guillaume Farel, getrouwd met een nicht van Nel, mijn vrouw, dat was ook een huisvriend. Jan Blonk, een broer van Gerard Blonk die ober is bij Punt dat waren de mannen die regelmatig Ridderkerk op stelten zetten. De autoweg Rotterdam – Dordrecht was in aanbouw of net klaar en op de opritten, er waren nog geen viaducten, leverden wij hele veldslagen met de jeugd van Rijsoord. Je komt er hier niet over en blijf van de Ridderkerkse meisjes af.
Ik heb mijn vrouw eigenlijk al op de Dr. Kuyperschool leren kennen. We zaten in dezelfde klas, zij was een dochter van Kranendonk van de Lagendijk. Maar we hebben elkaar echt leren kennen op de boot van Fop Smit in Slikkerveer, dan gingen we naar Rotterdam. Dat was een heerlijk stukje varen want de boot deed Bolnes nog aan en het IJsselmondense hoofd en ’s avonds gingen we weer terug.
In de laatste oorlogswinter ’44-’45 moest ik me ook voor de Arbeitseinzatz melden. Dat heb ik dus niet gedaan want ik had een ontzettende hekel aan die…..Duitsers. Toen ben ik samen met Gerrit van der Steen, die op Patrimonium woonde ondergedoken op het land van Altena. We hebben geprobeerd bij de bevrijdingslegers te komen die toen al in Brabant waren maar dat is ons niet geluk omdat we niet konden overvaren. Toen zijn we na een paar weken weer naar huis teruggegaan en heb ik in die kelder waar ik het net over had, ondergedoken gezeten. En zo nu en dan ging ik in het donker vrijen aan de Lagendijk, ik geloof dat ik wat aan de brutale kant was als het over de Duitsers ging.
Teun Rijsdijk.
Vervolg Praten met P.J. Fraanje deel 2.