Hier aangekomen begon het link te worden voor mijn vader als hij, lopend vanuit Slikkerveer, op vrijersvoeten naar ‘t Ambacht ging.
De Paradijshoeve, links op de foto, lag ongeveer op de grens van Ridderkerk en H.I.Ambacht.
Er was in die tijd een rijmpje dat zei:
‘Wie in ’t Ambacht wil gaan vrijen
die moet hebben een mes op zak
en een zwaard om mee te strijen
want in ’t Ambacht zijn ze niet mak.’
Een aantal jaren geleden werkte ik bij de Audio Visuele Dienst van het toen nog geheten ziekenhuis Dijkzigt, zeg maar de foto- en filmafdeling. Wij hadden daar een atelier waar t.b.v. het onderwijs aan studenten of voor de doktoren foto’s en films gemaakt werden van patiënten met meestal bijzondere afwijkingen.
Op een keer zaten we net met z’n allen koffie te drinken toen er een vrouw binnenkwam met in haar kielzog een jongen van een jaar of tien.‘Waar mot ik weze voor een foto van zijn?’, vroeg ze, terwijl ze op het ventje wees. Mijn collega’s keken elkaar in totale verbijstering aan, de helft was van buitenlandse afkomst en de andere helft bestond uit wat wij in onze jeugd smalend ‘Rotterdamse stoepenschijters’ noemden. (Niet netjes, dat geef ik toe, maar voor ‘boer’ uitgemaakt worden is ook niet leuk). Ik was de enige die het begreep, deze taal had ik in mijn jeugd zo vaak gehoord. Ik vertelde haar waar ze moest zijn en ze ging weer weg. Nog maandenlang heb ik deze zin, te pas en te onpas, op de afdeling gehoord.
Ze had beter kunnen zeggen; ‘waar moet ik zijn voor een foto van dit wezen ?’, bedacht ik me later.
Mezik en Kortekous.
In mijn jeugd zeiden we in Ridderkerk van iemand die gierig was; ‘hij is slij’. Ik heb het proberen te achterhalen maar niemand weet of het met ei of met ij geschreven wordt. Sterker nog, mensen die niet uit Ridderkerk komen hadden dat woord nog nooit gehoord.
Nog zo’n, naar mijn mening, Ridderkerks woord is; ‘kortekous.’ Een kortekous is een insect dat ’s nachts zo hinderlijk om je gezicht kan zoemen met de bedoeling je te steken. Ik schrijf met opzet ‘insect’ omdat wij zo’n beest in Ridderkerk een vlieg noemen terwijl het in rest van Nederland een ‘mug’ heet. Maar een mug is hier zo’n zwarte bromvlieg die onvermoeibaar tegen de ramen kan bonken om naar buiten te gaan of op je bord komt zitten als je buiten eet.
Toen mijn vader, heel lang geleden, thuiskwam met de mededeling dat hij verkering had met een meisje uit H.I. Ambacht, liet mijn opa zijn krant zakken en zei; ‘kan er uit ’t Ambacht iets goeds komen.’ (deze is voor de kenners)
Bij ons thuis werden ‘liever koekjes niet gebakken’ en had ik ‘niets in te brengen dan lege briefjes’. Wel waren we ‘blij met een dooie mus’. (Over deze uitdrukking hebt u al een keer kunnen lezen in dit blad) Iemand die in de weg stond moest ‘uit de mije’ of een eindje ‘ommer’ , als het even kon naar ‘gunterweit’. Een opschepper was een ‘pral’, of nog sterker een ‘prallieduiker ’ en een kind dat binnen 9 maanden na het huwelijk geboren werd een ‘motje’. Ongehuwd samenwonen was ‘hokken’.
Mijn vader waarschuwde mij soms met de woorden ‘wee je gebeente’ als ik ‘een leven maakte als een oordeel’ of omdat er nog een ‘zuideksel’ (paardebloem) in het grint stond dat ik had moeten ‘rijven’ want in dat geval zou ik ‘opgroeien voor galg en rad’. En dan was je ‘in de aap gelogeerd’. Dan ging ik nog liever een eindje ‘gunnop’ want dan kon hij een ‘kwaaje aardappel’ zijn. Je ‘loopt voor Esders’, zei mijn moeder, doe je ‘galgen’ om dan ben je op je ‘paasbest’. Als het uitverkoop was ging ze ‘op dorp snubikken’ terwijl ik met mijn ketelpak aan in de polder liep te ‘schobberdebonken’.
Een zondagse steek.
‘Hoe heb de Sunterklaas voor je gerejen?’, werd mij na 5 december soms gevraagd. Van ‘een kikker kun je geen veren plukken’ en ‘een vliegende kraai vangt altijd wat’. In het uiterste geval kon je altijd nog ‘met je pis naar Bijsterveld’. Iemand die scheel was keek ‘met zijn linker oog in zijn rechter broekzak’ en als hij dan een bril kreeg was hij een ‘brillenjood’.
Van racisme of antisemitisme hadden wij kinderen nog nooit gehoord en dus zongen wij soms een liedje ‘een, twee, drie, een jood in de pot’. (verder zal ik, om boze mailtjes te vermijden, maar niet gaan) Nu goed voor minstens 150 uur taakstraf maar toen tamelijk gewoon. Wisten wij veel wat er in de jaren daarvoor voor gruwelijke dingen gebeurd waren.
Op zondag was absolute rust geboden want ‘een zondagse steek houdt geen week’. Wie op zondag wel iets deed was ‘zo licht als gemalen poppenstront’ of ‘licht op en treur niet’. ‘Twee geloven op een kussen daar slaapt de duivel tussen’. Dat zei men al als een Gereformeerde met een Hervormde trouwde.
Mijn vader vond mij soms een ‘lillekerd’, een ‘onterik’ en soms zelfs een ‘grote guil’. ‘Laat me niet lachen, ik heb een scheurtje in mijn lip’ want ‘of je nou van de hond of de kat gebeten wordt’, ‘beter van een stad als van een durp. Iemand die niets zei bij het passeren ging ’als het water voorbij Dordt’.
Nou, ik stop ermee, ‘Bakker’ (de zachte) ‘heb al gefloten’.
Teun Rijsdijk.