Afbeelding van een dienst in een protestantse dorpskerk, van Pieter de Bloot, Rijksmuseum Het Catharijnenconvent, Utrecht. De voorlezer/zanger staat voor de preekstoel.
Geen goed voorbeeld.
Eind 1630 komt Pieter Gerritse van Eijnhout in Ridderkerk wonen. De kerkenraad van Leiden heeft een bewijs van goed gedrag meegegeven. Zijn beroep? Schoolmeester. Hij moet de kinderen onderwijzen, maar daarnaast ook koster en voorzanger zijn in de jonge gereformeerde kerk, die in 1574 was ontstaan door toedoen van de Watergeuzen en de Reformatiebeweging. Hij moet de klok luiden, de mensen leren zingen en ook nog eens in de kerk uit de Bijbel voorlezen. Door zijn vele publieke functies staat hij dichter bij de mensen dan de predikant en is er sprake van een echte voorbeeldfunctie. Geen wonder, dat de kerkenraad zocht naar een schoolmeester (en zijn gezin) van onbesproken gedrag.
Dat onbesproken gedrag komt onder andere tot uiting in deelname aan het Heilig Avondmaal. In geval van problemen kan de kerkenraad iemand weigeren. Dat wordt als een grote schande ervaren. Voortdurend onderzoekt de kerkenraad of er in de gemeente problemen waren en probeerde die in den minne te schikken.
In 1631 verzoekt Lijsbeth, de vrouw van meester Pieter, na een eerdere weigering, of zij nu tot het Avondmaal toegelaten kan worden. Haar wordt echter aangezegd dat er in de tijd die ze hier nu woonde al verschillende twisten waren voorgevallen, waarbij ze zeer kwalijke woorden gebruikte. Verder dat ze weinig naar de kerk kwam en dat ze eerst maar eens een stichtelijk en zedig leven moest gaan leiden.
Gezien de vele herhalingen van haar vraag om deelname aan het Avondmaal, lijkt er niet echt sprake te zijn van verbetering. Wat zijn dan de problemen? Ze moet zich wachten voor “kijvagie, soo binnen als buijtens huijs en voor clappernijen” en tot “sedicheijt ende manierlijckheijt” bereid zijn. Dat belooft ze. Eindelijk wordt ze in juni 1634 voor het eerst toegelaten. Maar in oktober is er alweer ruzie. Dat geeft onrust in de gemeente. Als het de predikant niet zou lukken die ruziezoekers te verzoenen, zullen hun namen openlijk in de dienst afgelezen worden.
Aanvankelijk betreft het dus vooral Lijsbeth, maar haar man had ook problemen en met diverse mensen in de gemeente hadden zij het beiden aan de stok. Er werd gescholden, zelfs geslagen en binnen een paar jaar schrijft men in de notulen over “een grote verbittering”.
In 1642 komt een nieuwe dominee in Ridderkerk: Hermes Celosse. Het lijkt een paar jaar goed te gaan. Maar in 1644 was er weer onrust, nu tussen Lijsbeth en Annichien Meeuwsen. Tussen de meester en zijn vrouw boterde het evenmin. In december 1645 worden Pieter Eijnhout en zijn vrouw Lijsbeth Pieters bij de predikant ontboden en wordt hun te verstaan gegeven, hun onrustig leven onder elkaar te beteren en geen ergernis meer te geven.
Het komt zelfs zover dat Pieter Eijnhout en Lijsbeth op 21 oktober 1646 opnieuw voor de kerkenraad worden ontboden en er gedreigd wordt met ontslag. De predikant eindigt zijn aantekeningen afwachtend: “‘t Gevolgh sal den tijt leeren.”
Meester Pieter schrijft op 28 oktober van dat jaar een brief aan de kerkenraad en schuift alle schuld op zijn vrouw. Dat kwam niet goed over. De kerkenraad ziet meester Pieter als een heerszuchtig man, die zijn vrouw “met sedichheijt ende bescheijdenheijt als een swack vatt” tegemoet moet komen. De hele buurt staat “menichmael over eijnde van wegen hare kijvagien, soo dat een ijgelijck de mont daervan vol heeft tot grote ergernisse van veelen ende droefheijt van alle vroomen”. Pieter vraagt ootmoedig de kerkenraad, ”dat sij hem eenen wegh willen wijsen, hoe hij dat best in ’t werck sal stellen, naedien sij dat van hem hebben willen. Seggende vorders daer op ront uijt, dat hij dat niet doen en kan, alsoo de sonden in sijn huijsvrouw met alle sedichheijt te bestraffen ende alle onordentelijckheijt met alle discretie wegh te nemen”.
De kerkenraad zegt hem aan, dat hij, “sijne schult hier in van herten sal bekennen, ende den kerckenraet om vergevenisse bidden”; en ten tweede dat hij, indien hij doorgaat met ruzie, niet alleen bij het Heilig Avondmaal geweigerd zal blijven, maer ook “van sijnen kerckendienst sal worden gesuspendeert (geschorst)”.
Dit werd goedgekeurd in de volledige kerkenraad, en op 4 november door de kerkenraad ondertekend. Dit voorgelezen zijnde, heeft Pieter Eijnhout zijn schuld bekend en de kerkenraad om vergeving gevraagd “waerop hem de hant is gegeven”. Opnieuw vergeeft de kerkenraad hem en toont barmhartigheid. Hierin is de Bijbelse lijn voluit aanwezig.
BegIn 1647 is van die beterschap die zij beloofd hadden, “niet soo en is gebleken”. Integendeel. Medio 1647 moest meester Pieter weer op het matje komen en werd gevraagd of hij “sijne vrouw hadde geslaegen”. Zo gaat het zestien jaren door. Dan weer problemen, dan weer even rust. Steeds weer was de kerkenraad genegen het berouw en de goede intenties te honoreren. Eindeloos was hun geduld. Het zou echter nog erger worden…
Het boek, waar nu over gesproken is, heeft als titel “Gemeente in opbouw” en is te koop in de Oudheidkamer van Ridderkerk. De uitgave is ruim 350 pagina’s, met diverse afbeeldingen.
Marinus Hofman, voorzitter Archiefcommissie hervormde gemeente Ridderkerk.
Vervolg Uniek ooggetuigenverslag deel 5.