Heerlijke jeugd in "De Schalk"
Als kind woonde ik aan de Rijksstraatweg. Het Schalksedijkje was voor ons toen een prachtige speelplaats: wat heb ik er genoten! Nu heeft het Schalksedijkje in Rijsoord een prima wegdek. Dat was in mijn jeugd anders: het dijkje was niet meer dan een grindpad: Op de plaats waar nu het plantsoen met de vlaswerker is, lagen boomstammen. Deze lagen zij aan zij in de Waal om uit te wateren. Dit was voor ons een prachtig speelterrein: kousen en schoenen uit en dan op blote voeten snel van de ene naar de andere boomstam springen. Dat was net zo iets als 's winters schotsjespringen. Als je uitgleed kostte je dat een nat pak en soms pijnlijk geschaafde benen.
Op no. 2 in de Schalk woonde metselaar Jan Sintnicolaas, bijgenaamd "Jan de Pot". Hij had een verschrikkelijke hekel aan die bijnaam en owee als je hem zo noemde! Een paar jongens waren op de fiets uit Rotterdam gekomen om te gaan varen op de Waal en vroegen waar ze een boot konden huren. "Dat kan hier bij Jan de Pot" zeiden wij. De jongens naar Jan Sintnicolaas die juist komt aanlopen. "Meneer de Pot, kunnen wij bij u een boot huren?". Wat moesten ze hard rennen om geen schop onder hun gat te krijgen! Toch was hij niet echt kwaad: als wij ’s avonds de boten schoonmaakten, mochten we op zaterdag gratis een boot gebruiken. Mijn vader kon bij hem zijn boot stallen voor het luttele bedrag van vijf gulden per jaar!
De familie J. van Kooten woonde op no. 12. Zoon Gijs voer als machinist op de grote vaart. Tegen zo iemand keken wij op; iemand die zo veel van de wereld had gezien. Gijs leerde ons hoe we op onze vingers konden fluiten: pink en wijsvinger tegen elkaar en die tegen je naar achteren gerolde tong drukken en dan blazen. Na veel geoefend te hebben floten we als de beste kanarie. Op no. 14 woonde de familie P. Monster. Pa was postbode en werd "Piet de Post" genoemd. Otto zijn zoon, was mijn speelkameraad. Op een ochtend vertelde Otto mij, dat de ooievaar een zusje had gebracht. "Kinderen worden niet door de ooievaar gebracht" zei ik "Wie heeft mijn zusje dan gebracht?" zei hij. Ik deed keurig uit de doeken hoe het dan wel toeging. De andere dag kwam Otto vertellen dat hij niet meer met me mocht spelen; zulke dingen had ik volgens zijn moeder niet mogen vertellen! Een paar weken later was alles gelukkig weer vergeten en speelden we weer met elkaar.
Op no. 18 woonde vrouw de Gelder. Haar aanspreeknaam was niet "mevrouw" want dat was alleen voor de rijken weggelegd. Voor haar huis aan de overkant van de weg langs de Waal had ze een tuintje. Daar zag ik toen ik langs liep een hoop rommel liggen. Ik dacht "daar ligt vast wel iets tussen dat ik kan gebruiken". ijverig zoekend merkte ik niet op, dat vrouw de Gelder plotseling achter me stond. "Wat zoek je" vroeg ze. Snel een uitvlucht verzonnen: " Ik heb mijn potlood laten vallen, maar ik kan het niet meer vinden". "Kom maar mee" zei ze. wat kreeg ik van haar? Een splinternieuw potlood. (wordt vervolgd).
Bovenstaand verhaal over De Schalk is geschreven door Arie de Mik. Het verhaal krijgt volgende week een vervolg en dan beschrijft hij ook zijn herinneringen aan autorijschool De Molen. Gert van ’t Zelfde van www.rijsoord.nl bood de verhalen aan voor deze rubriek.
Vervolg Verhalen van Arie de Mik deel 2.