Cornelis van Nes (1840-1910)
Grondlegger van de vlasserij N.V. Corns van Nes.
Cornelis van Nes werd op 10 januari 1840 in Rijsoord geboren. Hij was de jongste zoon van Adrianus Reinen van Nes Wzn en Cornelia de Jong in een gezin van elf kinderen. Zijn vader was vlasser en woonde op de plaats waar tot een aantal jaren geleden het slachthuis van slagerij De Koning gevestigd was. De vlasschuur die in 1902 afgebroken is stond bij de Rijsoordse brug. Cornelis bezocht van zijn vijfde tot zijn elfde jaar de openbare school in Rijsoord waarna hij tot zijn vijftiende naar de avondschool ging. Van zijn elfde tot zijn zeventiende werkte hij bij zijn vader in het bedrijf. Helaas ging het bedrijf failliet en moest zijn vader het vlassen staken. Alle bezittingen werden verkocht en het gezin verhuisde naar een oud huisje aan de Oudendijk, nu Waaldijk, op de plaats waar later A.R van Nes Cz en Gerrit van Nes gewoond hebben. De vader van Cornelis werd pachter van de visserij in de Waal geholpen door zijn zoon Florus.
Cornelis moest een andere baan zoeken en ging in het voorjaar wieden bij de boeren en in de rest van het jaar werken in het vlas en in het lijnzaad bij vlasboeren in de omgeving. Elf uur per dag werken voor ten hoogste één gulden.
Maar Cornelis wilde niet zijn hele leven knecht blijven en dus ging hij op 21jarige leeftijd voor eigen rekening bij vlassers in de buurt lokken (korte vezels) en lijnzaadafval kopen die hij met een kruiwagen naar huis vervoerde. Van een olieslager uit Dordrecht leende hij driehonderd gulden om een schuurtje te bouwen op het erf van het ouderlijk huis tegen een rente van 5% en een jaarlijkse aflossing van vijftig gulden.
Thuis zwingelde (het scheiden van houtdelen van de vezels) hij in dat schuurtje de lokken met de hand en verdocht ze aan Rotterdamse handelaren. Het lijnzaadafval zuiverde hij met een zeef en verkocht dit aan olieslagerijen. Het begin was er.
In 1865 trouwde hij met de twintigjarige Willempje Schop die al vanaf haar tiende jaar bij vlasboeren had gewerkt.
Het jonge paar ging inwonen bij vader en moeder van Nes.
In 1866 werd hun eerste kind, Adrianus Reinen, geboren. In het begin werkte Willempje mee in het bedrijf maar toen het gezin groter werd moest ze daarmee stoppen. Zij begon een winkeltje in peekoffie (?), sigaren, kant en krullenmutsen die alle Rijsoordse vrouwen nog droegen.
Dit winkeltje werd opgezet met tweehonderd gulden geleend geld.
In 1867 kocht Cornelis het tussen de ouderlijke woning en de straatweg gelegen pand dat het ‘ashok’ genoemd werd. De koopsom, zeshonderd gulden, kon in termijnen worden afbetaald. Voorwaarde was wel dat hij de as ophaalde van de open puthaarden in de omliggende huizen. Hij mocht de as verkopen maar moest voor dit recht jaarlijks vijftig gulden betalen aan de Ned. Herv. Diaconie in Rijsoord. De as die afkomstig was van verbrande scheven (harde stukjes van de stengel), hout en turf werd als compost verkocht voor de ontgonnen heidegronden in Brabant. In 1905 is het ophalen van as gestopt omdat er steeds meer kachels gebruikt werden.
Omdat het gezin zich uitbreidde bouwde Cornelis in 1869 naast het ashok een huisje tegenover de ouderlijke woning. De eerste steen werd gelegd door zijn toen vijfjarige oudste zoon. Het huis aan de Oudendijk is in 1875 afgebroken en vervangen door het al eerder gememoreerde huis.
Cornelis was alleen maar handelaar in lokken en lijnzaadafval. Maar hij wilde meer. Van de heer Francken, vlaskoopman in Standaardbrieven leende hij in 1871 tweeduizend gulden tegen een rente van 5% en van dat geld bouwde hij in 1872 een houten schuur met zwingelarij aan de Waaldijk. Nu was het een echte vlasserij.
Maar het was niet gemakkelijk om er van te leven want de verdiensten waren zeer matig. Er moesten naar andere bronnen van inkomsten worden gezocht.
Commissiehandel.
Cornelis kreeg de mogelijkheid om als commissiekoopman van lijnzaad in dienst te komen bij de firma P.J. Lucardie & Zoon in Rotterdam. Ook ging hij opkopen, inpakken en verzenden van gezwingeld vlas voor een Belgische handelaar.
Voor de vlasteelt zocht hij de medewerking van andere vlassers of landbouwers die voor het benodigde geld konden zorgen terwijl hij zich zou bezighouden met het zaaien, wieden en oogsten en het kopen en verkopen te velde.
Iedere maandag ging Cornelis heel vroeg te voet naar Rotterdam, drie uur lopen. Eerst bezocht hij in de havens de beurtschippers om monsters op te halen van vlas en lijnzaad om op de Beurs te verkopen. Na de beurs ging hij de schippers weer af om te zeggen waar ze hun verkochte goederen konden afleveren. Na de aflevering en aflevering op de pakhuizen m moest hij de schippers weer langs voor de uitbetaling. Als dit allemaal gebeurd was kon hij weer dat lange eind naar Rijsoord lopen. Werkdagen van achttien uur kwamen regelmatig voor.
Tussendoor werd ook nog de boekhouding, de correspondentie en ontvangsten en afbetalingen gedaan.
In 1875 werd de zaak uitgebreid met een steenkolen- en turfhandel. Ook werd het assortiment van het winkeltje van zijn vrouw verruimd met gerst als kippenvoer en tarwe voor mensen die hun eigen brood bakten.
In 1878 ging het bijna mis. Een gehuurd perceel vlas in de IJpolder van 36 h.a. zou met St. Jan, 24 juni, publiekelijk verkocht worden maar was een week daarvoor op sterven na, dood.
Een gigantisch verlies en Cornelis dacht er over om alles te verkopen en opnieuw te beginnen. De rente die hij voor dat jaar moest betalen aan de schuldeisers, de heren Kemp en Lebret had hij niet. Hij ging met zijn boekhouding naar hen toe en zij begrepen ook wel dat als Cornelis failliet verklaard werd er voor hen ook weinig zou overblijven. Ze hadden vertrouwen in hem en gaven hem genoeg geld om het tot het volgende jaar uit te zingen. En met succes want het jaar daarop was er een goede oogst en dito markt en kon Cornelis aan zijn verplichtingen voldoen.
Teun Rijsdijk.
Vervolg op Vlasserij Cornelis van Nes deel 3.